tijd [tɛĭt] RZ.
- tijd
- Zeit f
- tijd
- Weile f
- tegenwoordige tijd GRAM
- Präsens nt
- (onvoltooid) verleden tijd GRAM
- Imperfekt nt
- (onvoltooid) verleden tijd GRAM
- Präteritum nt
- toekomende tijd GRAM
- Futur nt
-
- a. allmählich
- op tijd
-
- over tijd
-
- van tijd
- a. zeitweilig
- voor onbepaalde tijd
-
tijd- RZ.
- tijd-
- meist Zeit-
PONS OpenDict
Chcesz dodać słowo, frazę lub tłumaczenie?
Możesz przesłać nam nowy wpis do PONS OpenDict. Przesłane sugestie zostaną zweryfikowane przez zespół redakcyjny PONS i odpowiednio uwzględnione w słowniku.