Tłumaczenia dla hasła „alpenherder“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

kam·peer·der <kampeerder|s> [kɑmperdər] RZ. r.m.

kampeerder

Camper r.m.

ad·ver·teer·der <adverteerder|s> [ɑtfərterdər] RZ. r.m.

adverteerder

Inserent r.m.

al·pen·hut <alpenhut|ten> [ɑlpə(n)hʏt] RZ. r.ż.

alpenhut

Berghütte r.ż.

alpenhut (verblijf van alpenherder)

Almhütte r.ż.

al·pen·hoorn <alpenhoorn|s> [ɑlpə(n)horən] RZ. r.m.

alpenhoorn

Alphorn r.n.

be·heer·der <beheerder|s> [bəherdər] RZ. r.m.

1. beheerder (exploitant):

beheerder

Verwalter r.m.

beheerder

Geschäftsführer r.m.

2. beheerder:

beheerder (andermans eigendom)

Verwalter r.m.

beheerder (van een stichting)

Kurator r.m.

ver·eer·der <vereerder|s> [vərerdər] RZ. r.m.

vereerder

Verehrer r.m.

aan·voer·der <aanvoerder|s> [anvurdər] RZ. r.m.

aanvoerder

Anführer r.m.

aanvoerder SPORT

Mannschaftskapitän r.m.

par·keer·der <parkeerder|s> [pɑrkerdər] RZ. r.m.

parkeerder

Parker r.m.

sa·men·zweer·der <samenzweerder|s> [samə(n)zwerdər] RZ. r.m.

samenzweerder

Verschwörer r.m.

samenzweerder

Verschworene(r) r.m.

samenzweerder (andere deelnemer)

Mitverschwörer r.m.

samenzweerder (andere deelnemer)

Mitverschworene(r) r.m.

schaap·her·der <schaapherder|s> [sxaphɛrdər] RZ. r.m.

schaapherder

Schäfer r.m.

schaapherder gesch.

Schafhirte r.m.

mag·ne·ti·seer·der RZ. r.m.

magnetiseerder → magnetiseur

Zobacz też magnetiseur

mag·ne·ti·seur <magnetiseur|s> [mɑɣnetizør] RZ. r.m.

magnetiseur

Magnetiseur r.m.