Tłumaczenia dla hasła „oppassen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

op·pas·sen <paste op, h. opgepast> [ɔpɑsə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. oppassen:

oppassen (uitkijken)

aufpassen

oppassen (uitkijken)

achtgeben

oppassen (zich hoeden)

sich vorsehen

oppassen (zich hoeden)

sich in Acht nehmen

voor iem oppassen

sich vor jdm in Acht nehmen

pas op!

Achtung!

pas op!

Vorsicht!

pas op!

pass auf!

2. oppassen (babysitten, verzorgen):

oppassen

aufpassen

oppassen

babysitten pot.

op een baby oppassen

auf ein Baby aufpassen

3. oppassen (acht geven):

oppassen

aufpassen

oppassen

achtgeben

Przykładowe zdania ze słowem oppassen

het is oppassen geblazen

jetzt heißt es aufgepasst

op een baby oppassen

auf ein Baby aufpassen

oppassen is de boodschap

da heißt es aufpassen

voor iem oppassen

sich vor jdm in Acht nehmen