Tłumaczenia dla hasła „vermeldt“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ver·ˈmei·den CZ. cz. przech. niereg.

vermeiden

vermijden

vermeiden

voorkomen

ver·ˈmeid·bar [fɛɐ̯ˈm͜aitbaːɐ̯] PRZYM.

vermeidbar

vermijdbaar

vermeidbar

te vermijden

ver·ˈmeh·ren² CZ. cz. zwr.

1. vermehren (zunehmen):

vermehren

toenemen

vermehren

groter [o. meer] worden

2. vermehren (sich fortpflanzen):

vermehren

zich voortplanten [o. vermenigvuldigen]

ver·ˈmer·ken CZ. cz. przech.

1. vermerken:

vermerken

noteren

vermerken

aantekenen

das sei nur am Rande vermerkt

dat zij slechts terloops vermeld

2. vermerken:

vermerken

bemerken

vermerken

bespeuren

jdm etw übel vermerken

iem iets kwalijk nemen

ver·ˈmes·sen¹ PRZYM.

vermessen

vermetel

vermessen

aanmatigend

vermessen

gewaagd

ver·ˈmen·gen CZ. cz. przech.

1. vermengen (vermischen):

vermengen

vermengen

2. vermengen przen. (durcheinanderbringen):

vermengen

door elkaar halen

ver·ˈmie·sen [-ˈmiːzn̩] CZ. cz. przech. pot.

vermiesen

verpesten

vermiesen

vergallen

ver·ˈmäh·len [fɛɐ̯ˈmɛːlən] CZ. cz. zwr. podn.

vermählen

huwen

vermählen

trouwen

ver·ˈmie·ten CZ. cz. przech.

vermieten

verhuren

vermieten

verpachten

Zimmer zu vermieten

kamer te huur

ver·ˈmö·beln [fɛɐ̯ˈmøːbl̩n] CZ. cz. przech. pot.

vermöbeln

afrossen

ver·ˈmö·gend [fɛɐ̯ˈmøːgn̩t] PRZYM.

vermögend

vermogend