niderlandzko » niemiecki

aan·een·slui·ten1 <sloot zich aaneen, h. zich aaneengesloten> [anenslœytə(n)] CZ. wk ww

aaneensluiten zich aaneensluiten (verbond sluiten):

aaneensluiten
aaneensluiten

aan·een·slui·ten2 <sloot aaneen, h. aaneengesloten> [anenslœytə(n)] CZ. cz. przech. (strak tegen elkaar aan leggen)

aaneensluiten
de stukken aaneensluiten

aan·een·slui·ten3 <sloot aaneen, h. aaneengesloten> [anenslœytə(n)] CZ. cz. nieprzech. (strak tegen elkaar aan komen)

Przykładowe zdania ze słowem aaneensluiten

de stukken aaneensluiten

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski