Tłumaczenia dla hasła „anvertraut“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

aan·ver·want [anvərwɑnt] PRZYM.

1. aanverwant (door huwelijk verwant):

aanverwant

angeheiratet

2. aanverwant (in nauwe betrekking staand):

aanverwant

verwandt

aanverwante artikelen

einschlägige Artikel

aanverwante talen

verwandte Sprachen

een aanverwante wetenschap

eine Nachbardisziplin

ver·traagd [vərtraxt] PRZYM.

1. vertraagd (waarvan de loop trager wordt):

vertraagd

verlangsamt

vertraagd

verzögert

een vertraagde filmopname

eine Zeitlupenaufnahme

2. vertraagd (met oponthoud):

vertraagd

verspätet

een vertraagde trein

ein verspäteter Zug

ver·tra·gen¹ <vertraagde, h. vertraagd> [vərtraɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. vertragen (trager maken):

vertragen

verlangsamen

vertragen

verzögern

2. vertragen (uitstellen):

vertragen

verschleppen

vertragen

aufschieben

het vertrek werd een dag vertraagd

die Abreise verzögerte sich um einen Tag

een proces vertragen

einen Prozess verschleppen

over·trek <overtrek|ken> [ovərtrɛk] RZ. r.n. of r.m.

overtrek

Bezug r.m.

overtrek

Überzug r.m.

ver·trouwd <vertrouwde, vertrouwder, vertrouwdst> [vərtrɑut] PRZYM.

vertrouwd

vertraut

in vertrouwde handen zijn

in vertrauten Händen sein

zich vertrouwd maken met die problemen

sich mit diesen Problemen vertraut machen

vertrouwd raken met iets

sich in etw B. hineinfinden

on·ver·to·gen [ɔnvərtoɣə(n)] PRZYM.

onvertogen

ungebührlich

onvertogen

ungehörig

een onvertogen woord

ein ungebührliches Wort