Tłumaczenia dla hasła „autorijdster“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

mo·tor·rijd·ster RZ. r.ż.

motorrijdster forma żeńska od motorrijder

Zobacz też motorrijder

mo·tor·rij·der <motorrijder|s> [motərɛidər] RZ. r.m.

motorrijder

Motorradfahrer r.m.

au·to·rij·den <reed auto, h. autogereden> [ɑutorɛidə(n), otorɛidə(n)] CZ. cz. nieprzech.

autorijden

Auto fahren

paard·rijd·ster RZ. r.ż.

paardrijdster forma żeńska od paardrijder

Zobacz też paardrijder

paard·rij·der <paardrijder|s> [partrɛidər] RZ. r.m.

paardrijder

Reiter r.m.

spook·rijd·ster RZ. r.ż.

spookrijdster forma żeńska od spookrijder

Zobacz też spookrijder

spook·rij·der <spookrijder|s> [spokrɛidər] RZ. r.m.

spookrijder

Geisterfahrer r.m. pot.

spookrijder

Falschfahrer r.m.

rijd·ster <rijdster|s> [rɛɪtstər] RZ. r.ż.

rijdster forma żeńska od rijder

Zobacz też rijder

rij·der <rijder|s> [rɛidər] RZ. r.m.

1. rijder (iem die in een voertuig rijdt):

rijder

Fahrer r.m.

2. rijder (ruiter):

rijder

Reiter r.m.

3. rijder (schaatser):

rijder

Schlittschuhläufer r.m.

wiel·rijd·ster <wielrijdster|s> [wilrɛɪtstər] RZ. r.ż.

wielrijdster forma żeńska od wielrijder

Zobacz też wielrijder

wiel·rij·der <wielrijder|s> [wilrɛidər] RZ. r.m.

wielrijder

Fahrradfahrer r.m.

schaat·sen·rijd·ster RZ. r.ż.

schaatsenrijdster forma żeńska od schaatsenrijder

Zobacz też schaatsenrijder

schaat·sen·rij·der <schaatsenrijder|s> [sxatsə(n)rɛɪdər] RZ. r.m.

schaatsenrijder

Schlittschuhläufer r.m.

schaatsenrijder

Eisläufer r.m.

au·to·ri·tair <autoritaire, autoritairder, autoritairst> [ɑutoritɛːr, otoritɛːr] PRZYM.

autoritair

autoritär

autoritair (van overheidswege)

behördlich

autoritair (van overheidswege)

amtlich

au·to·ri·teit <autoriteit|en> [ɑutoritɛit, otoritɛit] RZ. r.ż.

1. autoriteit ((iem van) erkend gezag):

autoriteit

Autorität r.ż.

een autoriteit op het gebied van de vaderlandse geschiedenis

eine Autorität auf dem Gebiet der Nationalgeschichte

2. autoriteit (overheidslichaam, overheidspersoon):

autoriteit

Behörde r.ż.

zich tot de bevoegde autoriteit wenden

sich an die zuständige Behörde wenden

hoge autoriteit

entscheidende Instanz r.ż.

de plaatselijke autoriteiten

die örtlichen Behörden

au·to·rij·school <autorij|scholen> [ɑutorɛisxol, otorɛisxol] RZ. r.ż.

autorijschool

Fahrschule r.ż.

au·to·mo·bi·lis·te RZ. r.ż.

automobiliste forma żeńska od automobilist

Zobacz też automobilist

au·to·mo·bi·list <automobilist|en> [ɑutomobilɪst, otomobilɪst] RZ. r.m.

automobilist

Autofahrer r.m.