niderlandzko » niemiecki

rot·streek <rot|streken> [rɔtstrek] RZ. r.ż.

kust·streek <kust|streken> [kʏstrek] RZ. r.ż.

pest·streek <pest|streken> [pɛ(st)strek] RZ. r.ż.

pool·streek <pool|streken> [polstrek] RZ. r.ż.

hart·streek [hɑrtstrek] RZ. r.ż. geen l.mn.

land·streek <land|streken> [lɑntstrek] RZ. r.ż.

wijn·streek <wijn|streken> [wɛinstrek] RZ. r.ż.

mijn·streek <mijn|streken> [mɛinstrek] RZ. r.ż.

wind·streek <wind|streken> [wɪntstrek] RZ. r.ż.

boe·te·preek <boete|preken> [butəprek] RZ. r.ż.

1. boetepreek (rooms-katholiek):

Bußpredigt r.ż.

2. boetepreek (strafrede):

Strafpredigt r.ż.
Standpauke r.ż. pot.

lucht·streek <lucht|streken> [lʏxtstrek] RZ. r.ż.

kwa·jon·gens·streek <kwajongens|streken> [kwajɔŋə(n)strek] RZ. r.ż.

len·den·streek RZ. r.ż.

lendenstreek → lende

Zobacz też lende

len·de <lende|n, lende|nen> [lɛndə] RZ. r.ż.

1. lende (deel van de rug):

Lende r.ż.

2. lende:

Lende r.ż.
Lendchen r.n.

ploer·ten·streek <ploerten|streken> [plurtə(n)strek] RZ. r.ż.

recht·streeks1 <rechtstreekse, rechtstreekser, meest rechtstreeks> [rɛxtstreks] PRZYM.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski