Tłumaczenia dla hasła „broekenman“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

dron·ken·man <dronkenman|nen> [drɔŋkə(n)mɑn] RZ. r.m.

dronkenman

Betrunkene(r) r.m.

broek·pak <broekpak|ken> [brukpɑk] RZ. r.n.

broekpak

Hosenanzug r.m.

broek·zak <broekzak|ken> [bruksɑk] RZ. r.m.

broekzak

Hosentasche r.ż.

iets kennen als zijn broekzak

etw wie seine Westentasche kennen

za·ken·man <zaken|lieden, zaken|lui, zakenman|nen> [zakə(n)mɑn] RZ. r.m.

zakenman

Geschäftsmann r.m.

een handig zakenman zijn

geschäftstüchtig sein

een keiharde zakenman

ein knallharter Geschäftsmann

lor·ren·man <lorrenman|nen> [lɔrəmɑn] RZ. r.m.

lorrenman

Lumpensammler r.m.

lorrenman

Lumpenhändler r.m.

bui·ten·man <buiten|lieden, buiten|lui> [bœytəmɑn] RZ. r.m.

buitenman

Dorfbewohner r.m.

buitenman

Landbewohner r.m.

burgers en buitenlui

Städter und Landbewohner

broek·rok <broekrok|ken> [brukrɔk] RZ. r.ż.

broekrok

Hosenrock r.m.

broeks·pijp <broekspijp|en> [brukspɛip] RZ. r.ż.

broekspijp

Hosenbein r.n.

broei·kas <broeikas|sen> [brujkɑs] RZ. r.ż.

broeikas

Gewächshaus r.n.

broeikas

Treibhaus r.n.

broei·e·rig <broeierige, broeieriger, broeierigst> [brujərəx] PRZYM.

broeierig

schwül

broeierig pot.

brütend heiß

broei·nest <broeinest|en> [brujnɛst] RZ. r.n.

broeinest

Brutstätte r.ż.

broe·der·schap¹ <broederschap|pen> [brudərsxɑp] RZ. r.ż.

1. broederschap rel.:

broederschap

Brüderschaft r.ż.

broederschap

Bruderschaft r.ż.

2. broederschap (beroepsgenoten):

broederschap

Kammer r.ż.

de broederschap der notarissen

die Notarkammer

re·ken·ma·chi·ne <rekenmachine|s> [rekə(n)maʃinə] RZ. r.ż.

rekenmachine

Rechenmaschine r.ż.

rekenmachine (elektronisch ook)

Rechner r.m.

broek <broek|en> [bruk] RZ. r.ż.

broek

Hose r.ż.

iem achter de broek zitten przen.

jdm Beine machen

dat zal ze dun door hun broek lopen przen.

das geht in die Hose

die vrouw heeft de broek aan [o. draagt de broek] przen.

diese Frau hat die Hosen an

het in zijn broek doen van angst

vor Angst in die Hosen machen

een leren/linnen broek

eine Leder-/Leinenhose

iem voor de broek geven

jdm den Hosenboden stramm ziehen

een proces aan zijn broek krijgen

einen Prozess angehängt bekommen

broek·je <broekje|s> [brukjə] RZ. r.n.

1. broekje (kleine broek):

broekje

Hose r.ż.

broekje

Höschen r.n.

2. broekje (persoon):

broekje

junge(r) Spund r.m. pot.

broekje

Grünschnabel r.m. pot.