Tłumaczenia dla hasła „ausblasend“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

voort·zet·ting <voortzetting|en> [vortsɛtɪŋ] RZ. r.ż.

1. voortzetting (het voortzetten):

voortzetting

Fortsetzung r.ż.

voortzetting

Weiterführung r.ż.

voortzetting

Fortführung r.ż.

2. voortzetting (vervolg):

voortzetting

Fortsetzung r.ż.

door·zet·ten² <zette door, h. doorgezet> [dorzɛtə(n)] CZ. cz. przech.

1. doorzetten (doen voortgaan):

doorzetten

durchsetzen

een plan doorzetten

einen Plan durchsetzen

2. doorzetten (volledig uitvoeren):

doorzetten

durchführen

doorzetten

ausführen

toon·zet·ting <toonzetting|en> [tonzɛtɪŋ] RZ. r.ż.

toonzetting

Vertonung r.ż.

hoor·zit·ting <hoorzitting|en> [horzɪtɪŋ] RZ. r.ż.

hoorzitting

Anhörung r.ż.

hoorzitting

Hearing r.n.

door·zet·ter <doorzetter|s> [dorzɛtər] RZ. r.m.

doorzetter

Kämpfernatur r.ż.

ont·zet·ting <ontzetting|en> [ɔntsɛtɪŋ] RZ. r.ż.

1. ontzetting:

ontzetting (ontwrichting)

Zerrüttung r.ż.

ontzetting (gewricht)

Verrenkung r.ż.

2. ontzetting:

ontzetting (ontneming van een ambt, recht)

Absetzung r.ż.

ontzetting (ontneming van een ambt, recht)

Enthebung r.ż. form.

ontzetting (recht)

Aberkennung r.ż.

3. ontzetting (bevrijding):

ontzetting

Befreiung r.ż.

ontzetting mil.

Entsatz r.m.

4. ontzetting (schrik):

ontzetting

Entsetzen r.n.

ontzetting

Bestürzung r.ż.

ne·der·zet·ting <nederzetting|en> [nedərzɛtɪŋ] RZ. r.ż.

nederzetting

Siedlung r.ż.

nederzetting

Niederlassung r.ż.

nederzetting (klein)

Ansiedlung r.ż.

door·zet·ster RZ. r.ż.

doorzetster forma żeńska od doorzetter

Zobacz też doorzetter

door·zet·ter <doorzetter|s> [dorzɛtər] RZ. r.m.

doorzetter

Kämpfernatur r.ż.

door·ze·ven <doorzeefde, h. doorzeefd> [dorzevə(n)] CZ. cz. przech.

doorzeven

durchsieben

door·zen·den <zond door, h. doorgezonden> [dorzɛndə(n)] CZ. cz. przech.

doorzenden

weiterleiten

be·zet·ting <bezetting|en> [bəzɛtɪŋ] RZ. r.ż.

1. bezetting (het bezetten, bezet zijn):

bezetting

Besetzung r.ż.

bezetting

Belegung r.ż.

bezetting

Besetztsein r.n.

bezetting

Belegtsein r.n.

2. bezetting (een gebied, troepen):

bezetting

Besatzung r.ż.

3. bezetting (manschappen):

bezetting

Besatzung r.ż.

4. bezetting muz. (toneel):

bezetting

Besetzung r.ż.

de personele bezetting

die personelle Besetzung

de personele bezetting

die Personalbesetzung

af·zet·ting <afzetting|en> [ɑfsɛtɪŋ] RZ. r.ż.

1. afzetting (amputatie):

afzetting

Amputation r.ż.

2. afzetting (ontslag):

afzetting

Absetzung r.ż.

3. afzetting (het neerslaan; bezinksel):

afzetting

Ablagerung r.ż.

4. afzetting:

afzetting (omheining)

Absperrung r.ż.

afzetting (omheining)

Sperre r.ż.

afzetting (afrastering)

Umzäunung r.ż.

uit·zet·ting <uitzetting|en> [œytsɛtɪŋ] RZ. r.ż.

1. uitzetting (verwijdering):

uitzetting

Ausweisung r.ż.

2. uitzetting (zwelling):

uitzetting

Schwellung r.ż.

3. uitzetting nat.:

uitzetting (vergroting)

Ausdehnung r.ż.

uitzetting (van gassen)

Expansion r.ż.

lineaire/kubieke uitzetting

Längen-/Volumenausdehnung r.ż.

bij·zet·ting <bijzetting|en> [bɛɪzɛtɪŋ] RZ. r.ż.

bijzetting

Beisetzung r.ż.

bijzetting

Bestattung r.ż.

door·zich·tig <doorzichtige, doorzichtiger, doorzichtigst> [dorzɪxtəx] PRZYM. ook przen.

doorzichtig

durchsichtig

de doorzichtige verpakking

die Klarsichtpackung

recht·zet·ting <rechtzetting|en> [rɛxtsɛtɪŋ] RZ. r.ż.

rechtzetting

Richtigstellung r.ż.

rechtzetting

Berichtigung r.ż.

door·zet·tings·ver·mo·gen [dorzɛtɪŋsfərmoɣə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

doorzettingsvermogen

Durchhaltevermögen r.n.

doorzettingsvermogen

Durchsetzungsvermögen r.n.

doorzettingsvermogen

Ausdauer r.ż.