Tłumaczenia dla hasła „televisieprogram“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

te·le·vi·sie·ploeg <televisieploeg|en> [teləviziplux] RZ. r.ż.

televisieploeg

Fernsehteam r.n.

te·le·vi·sie·scherm <televisiescherm|en> [teləvizisxɛrm] RZ. r.n.

televisiescherm

Bildschirm r.m.

te·le·vi·sie·om·roep <televisieomroep|en> [teləviziɔmrup] RZ. r.m.

televisieomroep

Fernsehanstalt r.ż.

te·le·vi·sie <televisie|s> [teləvizi] RZ. r.ż.

1. televisie (het overbrengen van bewegende beelden):

televisie

Fernsehen r.n.

2. televisie (toestel):

televisie

Fernsehgerät r.n.

televisie

Fernsehapparat r.m.

televisie

Fernseher r.m. pot.

televisie

Glotze r.ż. slang

op de televisie komen (programma)

im Fernsehen kommen

op de televisie komen (personen)

im Fernsehen auftreten

op de televisie komen (gebeurtenissen)

im Fernsehen gezeigt werden

3. televisie (uitzending, ontvangst):

televisie

Fernsehen r.n.

(naar de) televisie kijken

fernsehen

4. televisie (uitzendingenbestel):

televisie

Fernsehen r.n.

te·le·vi·sie·toe·stel <televisietoestel|len> [teləvizitustɛl] RZ. r.n.

televisietoestel

Fernsehgerät r.n.

televisietoestel

Fernsehapparat r.m.

televisietoestel

Fernseher r.m. pot.

te·le·vi·sie·meu·bel <televisiemeubel|s> [teləvizimøbəl] RZ. r.n.

televisiemeubel

Fernsehschrank r.m.

te·le·vi·sie·kij·ker <televisiekijker|s> [teləvizikɛikər] RZ. r.m.

televisiekijker

Fernsehzuschauer r.m.