Tłumaczenia dla hasła „ungeheuren“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

in·scheu·ren <scheurde in, h. ingescheurd> [ɪnsxørə(n)] CZ. cz. przech.

inscheuren

einreißen

ge·beu·ren¹ [ɣəbørə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

gebeuren

Vorfall r.m.

gebeuren

Ereignis r.n.

gebeuren

Geschehen r.n.

gebeuren (complex van bepaalde voorvallen)

Ereignisse l.mn.

gebeuren (georganiseerd)

Veranstaltung r.ż.

een opmerkelijk gebeuren

ein bemerkenswertes Ereignis

uit·scheu·ren¹ <scheurde uit, i. uitgescheurd> [œytsxørə(n)] CZ. cz. nieprzech. (scheuren)

uitscheuren

ausreißen

scheu·ren² <scheurde, h. gescheurd> [sxørə(n)] CZ. cz. przech.

1. scheuren:

scheuren (stuktrekken: openhalen)

aufreißen

scheuren (stuktrekken: door scheuren beschadigen)

zerreißen

zijn kleren scheuren

sich C. die Kleider aufreißen [o. zerreißen]

2. scheuren:

scheuren (verscheuren)

zerreißen

scheuren (aan flarden scheuren, ook)

zerfetzen

iets doormidden scheuren

etw entzweireißen

3. scheuren (losrukken):

scheuren ook przen.

(los)reißen

iem de kleren van het lijf scheuren

jdm die Kleider vom Leib reißen

zich uit iems armen scheuren przen.

sich aus jds Armen (los)reißen

af·scheu·ren <scheurde af, h. afgescheurd> [ɑfsxørə(n)] CZ. cz. przech.

afscheuren

abreißen

be·keu·ren <bekeurde, h. bekeurd> [bəkørə(n)] CZ. cz. przech. (als politieagent)

bekeuren

ein Strafmandat erteilen

bekeurd worden

ein Strafmandat bekommen

na·speu·ren <speurde na, h. nagespeurd> [naspørə(n)] CZ. cz. przech.

naspeuren

nachspüren +C.

naspeuren

nachforschen