Tłumaczenia dla hasła „weiterkommst“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

we·der·komst <wederkomst|en> [wedərkɔmst] RZ. r.ż.

wederkomst

Wiederkunft r.ż.

wederkomst

Wiederkehr r.ż.

her·komst [hɛrkɔmst] RZ. r.ż. geen l.mn.

herkomst

Herkunft r.ż.

het certificaat van herkomst

das Ursprungszeugnis

het land van herkomst (waren)

das Herkunftsland

het land van herkomst (personen)

das Heimatland

het land van herkomst (personen)

die Heimat

uit·komst <uitkomst|en> [œytkɔmst] RZ. r.ż.

1. uitkomst (einde):

uitkomst

Resultat r.n.

uitkomst

Ergebnis r.n.

2. uitkomst:

uitkomst (redding)

Rettung r.ż.

uitkomst (uitweg)

Ausweg r.m.

uitkomst brengen

Rettung bringen

geen uitkomst meer zien

keinen Ausweg mehr sehen

3. uitkomst (resultaat):

uitkomst

Resultat r.n.

uitkomst

Ergebnis r.n.

leu·ter·kous RZ. r.ż.

leuterkous → leuteraar

Zobacz też leuteraar

leu·te·raar <leuteraar|s> [løtərar] RZ. r.m.

1. leuteraar (iem die kletst):

leuteraar

Faselhans r.m.

leuteraar

Fas(e)ler r.m. pot.

2. leuteraar (iem die treuzelt):

leuteraar

Trödler r.m.

te·rug·komst [tərʏxkɔmst] RZ. r.ż. geen l.mn.

terugkomst

Rückkehr r.ż.

neer·ko·men <kwam neer, i. neergekomen> [nerkomə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. neerkomen:

neerkomen (hard neerkomen)

aufschlagen

neerkomen (landen)

niedergehen

met het hoofd op de straat neerkomen

mit dem Kopf auf der Straße aufschlagen

2. neerkomen (treffen):

neerkomen

treffen

alles komt op mij neer przen.

immer bin ich für alles verantwortlich

de zweepslagen kwamen hard op hem neer

die Peitschenhiebe trafen ihn hart

3. neerkomen (de bedoeling hebben):

neerkomen

hinauslaufen auf +B.

dat komt op hetzelfde neer

das läuft auf dasselbe hinaus

dat komt op het volgende neer

das läuft darauf hinaus, dass …

in·komst <inkomst|en> [ɪŋkɔmst] RZ. r.ż.

1. inkomst (intocht):

inkomst

Einzug r.m.

2. inkomst:

inkomst (wat aan geld ontvangen wordt)

Einnahme r.ż.

inkomst (wat aan geld ontvangen wordt)

Einkünfte l.mn.

inkomst (als loon)

Einkommen r.n.

de bron van inkomsten

die Einnahmequelle

inkomsten uit kapitaal

Kapitalerträge l.mn.

de inkomsten en uitgaven

die Einnahmen und Ausgaben

het verlies van inkomsten

der Einnahmeausfall

toe·komst [tukɔmst] RZ. r.ż. geen l.mn.

toekomst

Zukunft r.ż.

dat bedrijf heeft geen toekomst

dieser Betrieb hat keine Zukunft

in de toekomst

in Zukunft

de toekomst zal het leren

die Zukunft wird es zeigen

bij·een·komst <bijeenkomst|en> [bɛieŋkɔmst] RZ. r.ż.

1. bijeenkomst (samenzijn, vergadering):

bijeenkomst

Zusammenkunft r.ż.

een vriendschappelijke bijeenkomst

ein Freundschaftstreffen

2. bijeenkomst (bijeengekomen personen):

bijeenkomst

Versammlung r.ż.

3. bijeenkomst (ontmoeting):

bijeenkomst

Zusammenkunft r.ż.

bijeenkomst

Treffen r.n.

bijeenkomst

Treff r.m. pot.

over·een·komst <overeenkomst|en> [ovəreŋkɔmst] RZ. r.ż.

1. overeenkomst (gelijkenis):

overeenkomst

Übereinstimmung r.ż.

overeenkomst

Ähnlichkeit r.ż.

er is geen enkele overeenkomst

es gibt keine einzige Ähnlichkeit

punten van overeenkomst tussen twee zaken

Gemeinsamkeiten zwischen zwei Dingen

overeenkomst vertonen met …

Ähnlichkeit haben mit …

2. overeenkomst (gelijkheid):

overeenkomst

Übereinstimmung r.ż.

3. overeenkomst (harmonie):

overeenkomst

Übereinstimmung r.ż.

overeenkomst

Harmonie r.ż.

in overeenkomst met zijn behoeften

in Übereinstimmung mit seinen Bedürfnissen

4. overeenkomst (afspraak):

overeenkomst

Abkommen r.n.

overeenkomst

Vereinbarung r.ż.

een overeenkomst aangaan [o. treffen ]/sluiten met iem

ein Abkommen treffen/schließen mit jdm

sa·men·komst <samenkomst|en> [samə(n)kɔmst] RZ. r.ż.

samenkomst

Zusammenkunft r.ż.

samenkomst

Treffen r.n.

samenkomst

Versammlung r.ż.

de plaats van samenkomst

der Treffpunkt

tus·sen·komst [tʏsə(n)kɔmst] RZ. r.ż. geen l.mn.

tussenkomst (inmenging)

Einmischung r.ż.

tussenkomst (optreden)

Eingreifen r.n.

tussenkomst (bemiddeling)

Vermittlung r.ż.