Tłumaczenia dla hasła „vorsten“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈhors·ten [ˈhɔrstn̩] CZ. cz. nieprzech. (von Raubvögeln)

horsten

nestelen

ˈVor·stoß RZ. r.m.

1. Vorstoß (das Vorstoßen):

Vorstoß

het doordringen

2. Vorstoß WOJSK. (plötzlicher Vormarsch):

Vorstoß

aanval

3. Vorstoß (Borte, Besatz (bei Kleidung)):

Vorstoß

boordsel r.n.

Vorstoß

passement r.n.

4. Vorstoß (Teil des Rads):

Vorstoß

uitstekend deel r.n. van een wiel r.n.

vor·ˈan [foˈran] PRZYSŁ.

1. voran (vorn befindlich):

voran

voorop

voran

vooraan

voran

als eerste

2. voran pot. (vorwärts):

voran

vooruit

voran

voorwaarts

ˈvor·ne [ˈfɔrnə] PRZYSŁ. pot.

vorne → vorn

Zobacz też vorn

vorn [fɔrn] PRZYSŁ.

vorn (von der Vorderseite her)

voren

vorn (von der Vorderseite her)

voor(aan)

vorn (von Anfang an)

van voren

es langt [o. reicht ] nicht vorn und nicht hinten pot.

dat is op geen stukken na voldoende

ein nach vorn liegendes Zimmer

een kamer aan de straatkant

von vorn bis hinten

van voren tot achteren

ˈvor·hin [foːɐ̯ˈhɪn, ˈfoːɐ̯-] PRZYSŁ.

vorhin

daarnet

vorhin

zo-even

vor·ˈbei [fɔrˈb͜ai, foːɐ̯ˈb͜ai ] PRZYSŁ.

vorbei (vorüber)

voorbij

vorbei (vorüber)

langs

vorbei (vorüber)

gepasseerd

vorbei (zeitlich: vergangen)

afgelopen

vorbei ist vorbei

wat geweest is, is geweest

vorbei ist vorbei

gedane zaken nemen geen keer

was vorbei ist, ist vorbei przysł.

wat voorbij is kopen geen kremers

ˈvor·her [foːɐ̯ˈheːɐ̯, ˈfoːɐ̯-] PRZYSŁ.

vorher

(van) tevoren

vorher

vroeger

vorher

ervoor

vorher

vooraf

vor·ˈweg [foːɐ̯ˈvɛk] PRZYSŁ.

1. vorweg (zuvor):

vorweg

om te beginnen

vorweg

van tevoren

vorweg

vooraf

2. vorweg (an der Spitze):

vorweg

voorop

vorweg

vooraan

3. vorweg (vor allem):

vorweg

vooral

vorweg

met name