niderlandzko » niemiecki

gros·sier <grossier|s> [ɣrɔsir] RZ. r.m.

ver·gro·ten1 <vergrootte, h. vergroot> [vərɣrotə(n)] CZ. cz. przech.

berg·re·de RZ. r.ż. geen l.mn.

ver·groei·en <vergroeide, i. vergroeid> [vərɣrujə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. vergroeien (aan elkaar groeien):

vergroeien ook przen.

3. vergroeien (verdwijnen):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski