niderlandzko » niemiecki

va·rië·ren1 <varieerde, h. gevarieerd> [varijerə(n)] CZ. cz. przech. ook muz.

variëren
variëren
variëren

va·rië·ren2 <varieerde, h. gevarieerd> [varijerə(n)] CZ. cz. nieprzech.

variëren
variëren muz.

va·rië·ren3 <varieerde, i. gevarieerd> [varijerə(n)] CZ. cz. nieprzech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski