Tłumaczenia dla hasła „wijd“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

wijd <wijde, wijder, wijdst> [wɛit] PRZYM.

1. wijd (breed):

wijd

weit

wijd

breit

zijn ogen wijd opendoen

die Augen weit aufsperren

2. wijd (ruim):

wijd

weit

met wijde mouwen

weitärm(e)lig

3. wijd (groot van oppervlak):

wijd

weit

een wijd uitzicht hebben

einen weiten Blick haben

de wijde wereld ingaan

in die weite Welt ziehen

wijd en zijd

weit und breit

Przykładowe zdania ze słowem wijd

zijn ogen wijd opendoen

die Augen weit aufsperren

een wijd uitzicht hebben

einen weiten Blick haben

wijd en zijd

weit und breit

de deuren wijd openzetten voor iets przen.

einer Sache C. Tür und Tor öffnen

de leeuw sperde zijn muil wijd open

der Löwe sperrte den Rachen weit auf