Tłumaczenia dla hasła „noodleugen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈvor·beu·gen¹ CZ. cz. nieprzech. (Prophylaxe betreiben)

vorbeugen

voorkomen

vorbeugen

verhoeden

vorbeugen

verhinderen

vorbeugen ist besser als heilen przysł.

voorkomen is beter dan genezen

be·ˈzeu·gen CZ. cz. przech.

1. bezeugen PR.:

bezeugen

getuigen

2. bezeugen (bestätigen):

bezeugen

betuigen

er·ˈzeu·gen [-ˈ͜ts ͜ɔygn̩] CZ. cz. przech.

1. erzeugen (hervorrufen):

erzeugen

doen ontstaan

erzeugen

veroorzaken

erzeugen

verwekken

2. erzeugen (produzieren):

erzeugen

voortbrengen

erzeugen

produceren

ver·ˈbeu·gen [fɛɐ̯ˈb͜ɔygn̩] CZ. cz. zwr.

verbeugen

een buiging maken

verbeugen

buigen

verbeugen

nijgen

über·ˈzeu·gen [yːbɐˈ͜ts ͜ɔygn̩] CZ. cz. przech.

überzeugen

overtuigen

ˈvor·lü·gen CZ. cz. przech. niereg.

vorlügen

voorliegen

ˈaus·lau·gen CZ. cz. przech.

1. auslaugen:

auslaugen

uitlogen

2. auslaugen przen.:

auslaugen

uitzuigen

auslaugen

uitputten

ein ausgelaugter Körper

een verzwakt [o. krachteloos] lichaam