Tłumaczenia dla hasła „onaangenamere“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

on·aan·ge·naam <onaangename, onaangenamer, onaangenaamst> [ɔnaŋɣənam] PRZYM.

onaangenaam

unangenehm

onaangenaam (onverkwikkelijk)

unerfreulich

onaangenaam (gevolg, verrassing)

unliebsam

een onaangenaam karakter

ein unangenehmer Charakter

een onaangename situatie

eine unangenehme Lage

een onaangename verrassing

eine böse [o. unliebsame] Überraschung

ik vind het onaangenaam om u te storen

es ist mir unangenehm, Sie zu stören

on·aan·ge·meld [ɔnaŋɣəmɛlt] PRZYM.

onaangemeld

unangemeldet

on·aan·ge·roerd [ɔnaŋɣərurt] PRZYM.

onaangeroerd

unberührt

onaangeroerd (onvermeld)

unerwähnt

onaangeroerd (onvermeld)

unangerührt

ver·on·aan·ge·na·men <veronaangenaamde, h. veronaangenaamd> [vərɔnaŋɣənamə(n)] CZ. cz. przech.

veronaangenamen

unangenehm [o. ungemütlich] machen

on·aan·ge·daan [ɔnaŋɣədan] PRZYM.

onaangedaan

ungerührt

onaangedaan

unberührt

onaangedaan blijven bij deze ellende

unberührt von diesem Elend bleiben

on·aan·ge·past [ɔnaŋɣəpɑst] PRZYM.

onaangepast

unangepasst

on·aan·ge·tast [ɔnaŋɣətɑst] PRZYM.

1. onaangetast (ongeschonden):

onaangetast

verschont

2. onaangetast (in zijn geheel):

onaangetast

unangetastet

onaangetast

unberührt

3. onaangetast (ongebruikt):

onaangetast

unangetastet

ver·aan·ge·na·men <veraangenaamde, h. veraangenaamd> [vəraŋɣənamə(n)] CZ. cz. przech.

veraangenamen

versüßen

veraangenamen

verschönern

aan·ge·no·men² [aŋɣənomə(n)] SPÓJ.

aangenomen dat

gesetzt den Fall, dass