W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

bij: rzeczownik
bij: przymiotnik i przysłówek
bij: przysłówek
bij: przyimek
laag-bij-de-gronds: przymiotnik i przysłówek

bij¹ <bij|en> [bɛi] RZ. r.ż.

bij

Biene r.ż.

bij² [bɛi] PRZYM.

1. bij (bij kennis):

bij

bei Bewusstsein

2. bij (gelijk):

bij

nicht im Rückstand

bij

auf dem Laufenden

3. bij (van alles op de hoogte):

bij

auf der Höhe

bij

auf dem Laufenden

bij³ [bɛi] PRZYSŁ.

het koren staat er best bij

das Korn steht gut

er warmpjes [o. goed] bij zitten

gut betucht sein

ten naasten bij

annähernd

ten naasten bij

nahezu

bij⁴ [bɛi] PRZYIM.

1. bij (gebied, nabijheid, plaats):

bij

bei

bij

an +C. o B.

zij staat bij haar collega's goed aangeschreven

sie ist bei ihren Kollegen gut angeschrieben

er niet bij zijn

nicht dabei sein

ik kan er niet bij

ich komme nicht heran

ik kan er niet bij przen.

das ist mir zu hoch

er(gens) gauw bij zijn przen.

keinen Augenblick verlieren

iets er(gens) bij halen przen.

etw heranziehen

bij familie logeren

bei Verwandten wohnen

iets bij de hand hebben

etw zur Hand haben

zich bij een instantie beklagen

sich bei einer Behörde beschweren

bij een kruispunt komen

an eine Kreuzung kommen

inlichtingen bij een loket inwinnen

an einem Schalter Auskünfte einholen

kom eens bij me!

komm mal zu mir!

ik dacht bij mezelf …

ich dachte mir …

het staat bij mij vast

es steht für mich fest

overal bij zijn

überall dabei sein

bij het raam zitten

am Fenster sitzen

bij het raam gaan zitten

sich ans Fenster setzen

bij het stadhuis

beim [o. am] Rathaus

ik was niet bij de vergadering

ich war nicht auf der Versammlung

het is bij zessen

es ist gegen sechs

het is bij zessen

es geht auf sechs (Uhr)

iets/iem bij zich hebben

etw/jdn dabei haben

iets/iem bij zich hebben

etw/jdn bei sich haben

2. bij (tijdstip):

bij

bei

bij dag/bij nacht

bei Tag(e)/bei Nacht

bij gelegenheid van

anlässlich +D.

bij een glas wijn

bei einem Glas Wein

bij tijden

von Zeit zu Zeit

bij tijden

dann und wann

bij het vallen van de nacht

bei Einbruch der Nacht

bij mooi weer

bei schönem Wetter

3. bij (in geval van):

bij

bei

bij gelegenheid

gelegentlich

bij gelegenheid

bei Gelegenheit

bij mogelijk verzet

bei eventuellem Widerstand

4. bij (wegens):

bij

per

bij

bij gebrek aan bewijs

mangels Beweisen

bij gebrek aan bewijs

aus Mangel an Beweisen

bij geluk zag ik hem vandaag

zum Glück sah ich ihn heute

bij toeval iets zien

zufälligerweise etw sehen

5. bij (door middel van, door):

bij

per

bij

durch

bij advertentie oproepen

per Anzeige aufrufen

bij ministeriële beschikking

durch ministerielle Verfügung

bij dezen

hiermit

bij dezen form.

mittels +D.

keizer bij de gratie Gods

Kaiser von Gottes Gnaden

iets bij (de) wet bepalen

etw durch Gesetz festlegen

6. bij (in vergelijking met):

bij

gegen

wat is hij nu bij een dichter als Achterberg?

was ist er überhaupt gegen einen Dichter wie Achterberg?

7. bij (hoeveelheid, afmeting):

bij

de kamer is 6 bij 5

das Zimmer ist 6 mal 5

de mensen kwamen bij duizenden

die Menschen kamen zu Tausenden [o. tausenden]

bij elkaar zijn het er 20

alle zusammen sind es 20

bij paren

in Paaren

bij paren

paarweise

iets bij het vat verkopen

etw per Fass verkaufen

er moet geld bij

man muss (noch) Geld zulegen

het er niet bij laten

es nicht dabei belassen

er mag nog wel wat bij

es kann noch was dazu

we zullen het er maar bij laten

wir wollen es dabei bewenden lassen

heb je iets bij de koffie?

hast du etw zum Kaffee?

bij een mening blijven

bei einer Meinung bleiben

alles blijft bij het oude

alles bleibt beim Alten

soort bij soort leggen

≈ sortieren

laag-bij-de-gronds [laɣbɛidəɣrɔnts] PRZYM.

laag-bij-de-gronds

platt

laag-bij-de-gronds

ordinär

laag-bij-de-gronds form.

banal

Przykładowe zdania ze słowem bij

bij dag/bij nacht

bei Tag(e)/bei Nacht

bij stukjes en (bij) beetjes

nach und nach

bij hoog en (bij) laag zweren

(etw) hoch und heilig schwören

bij toeval

durch Zufall

bij bosjes

bündelweise

bij valavond

bei Einbruch der Dämmerung

bij gedeelten

in Teilen

bij avond

abends

bij vollemaan

bei Vollmond

bij gemachtigden jur.

durch einen Bevollmächtigten

bij benadering

bij overlevering

bij inschrijving

bij nacht

bij geruchte

bij anticipatie

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „bij“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

bij1 <bij|en> [bɛi] RZ. r.ż.

bij2 [bɛi] PRZYM.

1. bij (bij kennis):

2. bij (gelijk):

3. bij (van alles op de hoogte):

bij3 [bɛi] PRZYSŁ.

bij4 [bɛi] PRZYIM.

1. bij (gebied, nabijheid, plaats):

2. bij (tijdstip):

3. bij (in geval van):

4. bij (wegens):

5. bij (door middel van, door):

6. bij (in vergelijking met):

7. bij (hoeveelheid, afmeting):

laag-bij-de-gronds [laɣbɛidəɣrɔnts] PRZYM.

Przykładowe zdania ze słowem bij

Przeszukaj słownik

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

bij¹ <bij|en> [bɛi] RZ. r.ż.

bij² [bɛi] PRZYM.

bij³ [bɛi] PRZYSŁ.

bij⁴ [bɛi] PRZYIM.