niderlandzko » niemiecki

ont·ken·nen <ontkende, h. ontkend> [ɔntkɛnə(n)] CZ. cz. przech.

1. ontkennen (zeggen dat iets niet (zo) is):

ont·ken·ning <ontkenning|en> [ɔntkɛnɪŋ] RZ. r.ż.

ont·wen·nen1 <ontwende, i. ontwend> [ɔntwɛnə(n)] CZ. cz. nieprzech. (afraken van)

ont·ke·te·nen <ontketende, h. ontketend> [ɔntketənə(n)] CZ. cz. przech.

1. ontketenen (doen losbarsten):

entfachen form.

2. ontketenen (van zijn ketenen bevrijden):

ont·gin·nen <ontgon, h. ontgonnen> [ɔntxɪnə(n)] CZ. cz. przech.

1. ontginnen (gronden):

3. ontginnen przen.:


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski