niderlandzko » niemiecki

west1 [wɛst] RZ. r.ż. geen l.mn.

west
Westen r.m.
west
West
van oost naar west varen
von Ost nach West fahren

west2 [wɛst] PRZYSŁ.

1. west (naar het westen):

west
westwärts
west
nach Westen

2. west (uit het westen):

west
von/aus West
de wind is west
der Wind kommt von Westen

West-Duits·land [wɛzdœytslɑnt] RZ. r.n. geen l.mn.

1. West-Duitsland (geografisch na 1990):

West-Duitsland
Westdeutschland r.n.
West-Duitsland
Westen r.m. der Bundesrepublik Deutschland

2. West-Duitsland (staatkundig van 1949-1990):

West-Duitsland
Bundesrepublik r.ż. Deutschland
West-Duitsland pot.
Westdeutschland

West-Eu·ro·pa [wɛstøropa] RZ. r.n. geen l.mn.

West-Eu·ro·pees [wɛstøropes] PRZYM.

Przykładowe zdania ze słowem west

de wind is west
der Wind kommt von Westen
oost west, thuis best przysł.
Ost oder West, daheim das Best'
de West-Germaanse dialecten
die westgermanischen Dialekte
van oost naar west varen
von Ost nach West fahren
betrekkingen tussen Oost en West
Ost-West-Beziehungen
de ontspanning tussen Oost en West
die Entspannung zwischen Ost und West
de West-Duitse/Oost-Duitse mark gesch.
die West-/Ostmark

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne