Tłumaczenia dla hasła „overzwemmen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ver·ˈklem·men [fɛɐ̯ˈklɛmən] CZ. cz. zwr.

verklemmen

gaan klemmen

verklemmen

vast blijven zitten

ver·ˈzwei·gen [fɛɐ̯ˈ͜tsv͜aign̩] CZ. cz. zwr.

verzweigen

zich vertakken

ver·ˈzwei·feln CZ. cz. nieprzech.

verzweifeln

wanhopen

verzweifeln

vertwijfelen

verzweifeln

wanhopig worden

nur nicht verzweifeln!

moed houden!

es ist zum Verzweifeln

het is om wanhopig van te worden

ver·ˈdam·men [fɛɐ̯ˈdamən] CZ. cz. przech.

verdammen

verdoemen

verdammen

veroordelen

verdammen

vervloeken

zum Scheitern verdammt

tot mislukken gedoemd

ver·ˈdum·men¹ [fɛɐ̯ˈdʊmən] CZ. cz. nieprzech.

verdummen

dom worden

verdummen

versuffen

ver·ˈkom·men [fɛɐ̯ˈkɔmən] CZ. cz. nieprzech. niereg.

1. verkommen (verwahrlosen):

verkommen

vervallen

verkommen

verkommeren

verkommen

in verval raken

2. verkommen (herunterkommen):

verkommen

aan lagerwal raken

3. verkommen (verderben):

verkommen

bederven

verkommen

onbruikbaar worden

ver·ˈmum·men¹ CZ. cz. przech.

1. vermummen (verkleiden):

vermummen

vermommen

vermummen

verkleden

2. vermummen (einpacken, einhüllen):

vermummen

warm inpakken

ver·ˈkrüm·men¹ [fɛɐ̯ˈkrʏmən] CZ. cz. nieprzech.

verkrümmen

verkrommen

verkrümmen

krom worden

ver·ˈstim·men CZ. cz. przech.

1. verstimmen MUZ.:

verstimmen

ontstemmen

2. verstimmen przen. (verärgern):

verstimmen

ontstemmen

verstimmen

uit zijn [o. haar] humeur brengen

eine verstimmte Börse przen. spec.

een gedrukte beurs

ein verstimmter Magen

een maag die van streek is

über·ˈschwem·men [yːbɐˈʃvɛmən] CZ. cz. przech. a. przen.

überschwemmen

overstromen

überschwemmen

overspoelen

ˈschwem·men [ˈʃvɛmən] CZ. cz. przech.

1. schwemmen:

schwemmen

spoelen

schwemmen

aanspoelen

schwemmen przen. a.

drijven

2. schwemmen (tränken):

schwemmen

wateren

schwemmen

wassen

3. schwemmen ((Leder) einweichen):

schwemmen

spoelen

schwemmen

wateren

schwemmen

weken

4. schwemmen austr. ((Wäsche) spülen):

schwemmen

(uit)spoelen

ˈan·schwem·men CZ. cz. przech.

anschwemmen

aanspoelen

anschwemmen

doen aanslibben

anschwemmen

afzetten

angeschwemmtes Land

aangeslibd land

Sand anschwemmen

zand afzetten

ent·ˈhem·men [-ˈhɛmən] CZ. cz. przech.

1. enthemmen PSYCH.:

enthemmen (von Hemmungen befreien)

van remmingen bevrijden

enthemmen (enthemmend wirken)

ontremmen

2. enthemmen TECHNOL.:

enthemmen

van de rem zetten [o. halen]

ver·ˈzwei·felt¹ [fɛɐ̯ˈ͜tsv͜aifl̩t] PRZYM.

verzweifelt (völlig verzagt)

vertwijfeld

verzweifelt (hoffnungslos)

wanhopig