Tłumaczenia dla hasła „billiger“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

bil·lij·ken <billijkte, h. gebillijkt> [bɪləkə(n)] CZ. cz. przech.

billijken

gutheißen

billijken

billigen

billijken

zustimmen +C.

bil·lijk <billijke, billijker, billijkst> [bɪlək] PRZYM.

1. billijk (rechtvaardig en redelijk):

billijk

gerecht

billijk

angemessen

een billijke prijs

ein redlicher Preis

dat is niet meer dan billijk

das ist recht und billig

2. billijk (rechtmatig):

billijk

rechtmäßig

billijk

berechtigt

in·wil·li·gen <willigde in, h. ingewilligd> [ɪnwɪləɣə(n)] CZ. cz. przech.

inwilligen

bewilligen

inwilligen

genehmigen

vrij·wil·li·ger <vrijwilliger|s> [vrɛiwɪləɣər] RZ. r.m.

vrijwilliger

Freiwillige(r) r.m.

als vrijwilliger dienstdoen

als Freiwilliger arbeiten

als vrijwilliger dienstdoen (als onbezoldigde medewerker)

als Ehrenamtlicher arbeiten

vijf·ti·ger <vijftiger|s> [fɛiftəɣər] RZ. r.m.

vijftiger

Fünfziger r.m. pot.

vijftiger

Mann r.m. von etwa fünfzig Jahren

uit·zui·ger <uitzuiger|s> [œytsœyɣər] RZ. r.m.

uitzuiger

Ausbeuter r.m.

bil·lijk·heid <billijk|heden> [bɪləkhɛɪt] RZ. r.ż.

billijkheid

Redlichkeit r.ż.

billijkheid

Billigkeit r.ż.

billijkheid

Gerechtigkeit r.ż.

de billijkheid eist dat …

die Gerechtigkeit verlangt [o. fordert] , dass …