niderlandzko » niemiecki

meer1 <meren> [mer] RZ. r.n.

meer2 [mer] PRZYSŁ.

1. meer (in hogere mate):

meer
mehr
meer dood dan levend
mehr tot als lebendig
min of meer
mehr oder weniger
des te meer
desto mehr
des te meer
umso mehr
zoveel te meer
umso mehr

3. meer (verder):

meer
weiter
wie waren er nog meer?
wer war sonst noch da?

4. meer (met ontkenning):

meer
mehr
niet meer zijn
nicht mehr (am Leben) sein

5. meer (vaker):

meer
öfter

meer3 [mer] PRZYM. (vergrotende trap van ‘veel’)

Przykładowe zdania ze słowem meer

onder meer
unter anderem
wat meer
etwas mehr
zonder meer
ohne weiteres
zonder meer!
ganz bestimmt!
hoe meer zielen, hoe meer vreugd przysł.
je größer die Gesellschaft, je größer das Vergnügen
hoe meer …, des te …
je mehr …, desto …
het Meer van Genève
der Genfer See
het Meer van Konstanz
der Bodensee
dat speelt niet meer
das spielt keine Rolle mehr
een kunstmatig aangelegd meer
ein künstlicher See
niet meer kunnen nadenken
nicht mehr denken können
geen geld meer overhebben
kein Geld mehr übrig haben
wat dies meer zij
et cetera pp.
het hoeft niet meer
es ist nicht mehr nötig
en wel meer bepaaldelijk
und zwar insbesondere [o. besonders]
geen rouw meer dragen
keine Trauer mehr tragen
meer dood dan levend
mehr tot als lebendig
dat smaakt naar meer
das schmeckt nach mehr
meer geluk dan wijsheid
mehr Glück als Verstand

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne