W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

wel: rzeczownik
wel: rzeczownik
wel: przymiotnik i przysłówek
wel: przysłówek
wel: wykrzyknik

wel¹ <wel|len> [wɛl] RZ. r.ż.

1. wel (bron):

wel

Quelle r.ż.

2. wel (welput):

wel

Brunnen r.m.

wel² [wɛl] RZ. r.n. geen l.mn. (het goede)

wel

Wohl r.n.

zijn wel en wee

sein Wohlergehen

wel³ [wɛl] PRZYM. orzecz. form. (gezond)

wel

wohl form.

ik ben niet wel

mir ist nicht wohl form.

niet wel bij het hoofd zijn

nicht ganz bei Trost sein pot.

laten we wel wezen pot.

≈ lass uns ehrlich sein

wel⁴ [wɛl] PRZYSŁ.

1. wel (om een bevestiging uit te drukken):

wel

schon

wel

hij komt wel

er kommt schon

hij komt wel (met nadruk)

doch, er kommt

ik geloof van wel

ich glaube schon

dat is wel wenselijk

das wäre schon wünschenswert [o. erwünscht]

dat zou je wel willen!

das könnte dir so passen!

zeg dat wel!

allerdings!, genau!

dat kun je wel vergeten

das kannst du vergessen

2. wel (om een ontkenning tegen te spreken):

wel

doch

wel

wohl

het is wél waar

es ist doch [o. wohl] wahr

3. wel (goed, juist):

wel

wohl

wel bekome het u

wohl bekomms

alles wel beschouwd

genau [o. recht] besehen

als ik het wel heb

wenn ich (mich) nicht irre

wel thuis!

komm gut nach Hause!

wel thuis!

kommen Sie gut nach Hause!

4. wel (nogal):

wel

ganz

wel

recht

het was wel aardig

es war ganz [o. recht] nett

‘hoe is het ermee?’ ‘het gaat wel’

‘wie gehts?’ ‘es geht schon’

het kan er wel mee door

es geht einigermaßen

5. wel (vermoedelijk):

wel

wohl

wel

schon

wel

vermutlich

mag dat wel?

darf man das wohl?

dat zal wel niet

wahrscheinlich nicht

het zal wel lukken

es wird schon klappen pot.

je zult wel denken …

du denkst vermutlich …

6. wel (weliswaar):

wel

wohl

wel

zwar

dát wel

das schon [o. allerdings]

Jaap heeft het wel gezegd, maar …

Jaap hat das wohl gesagt, aber …

hij is wel rijk, maar niet gelukkig

er ist zwar reich, aber nicht glücklich

7. wel (om bereidwilligheid uit te drukken):

wel

schon

ik doe het wel

ich mache das schon

8. wel (ter geruststelling):

wel

schon

het gaat wel weer over

es geht schon wieder vorbei

9. wel (ter vermaning):

wel

aber

wat denk je wel!

wo denkst du hin!

zo is het wel genoeg

so reicht es aber

weet je wel wat dat kost!

weißt du denn, was das kostet!

10. wel (om een grote hoeveelheid aan te duiden):

wel

gut (und gern)

dat kost wel 100 euro

das kostet gut und gern 100 Euro

wat moet dat wel niet kosten

≈ das muss ganz schön viel kosten

11. wel (minstens):

wel

(bestimmt) genauso

dat is wel zo leuk

das ist genauso schön

12. wel (al):

wel

schon

wel

dat dacht ik wel

das dachte ich mir schon

dat heb ik wel gezegd

das habe ich ja gesagt

dat wist ik wel

das wusste ich schon

zie je nu wel!

na bitte!

13. wel (om nieuwsgierigheid uit te drukken):

wel

wohl

wel

denn

14. wel (ter nuancering):

wel

doch

wel

schon

best wel

eigentlich schon

het bevalt me hier wel

es gefällt mir hier schon

wel een bewijs, dat …

gewiss ein Beweis, dass …

wel degelijk

durchaus

wel degelijk

ganz bestimmt

en wel (ter verduidelijking)

und zwar

ik mag hem wel

ich mag ihn recht gern

toch wel

doch

dat is zeer wel mogelijk

das ist durchaus möglich

en dat nog wel bij deze kou

und noch gar bei dieser Kälte

dat was me het dagje wel

das war vielleicht ein Tag

alles goed en wel, maar …

alles schön und gut, aber …

dat komt weleens voor

das kommt schon (ein)mal vor

dank u wel

vielen [o. schönen] Dank

wel, tot morgen

also, bis morgen

wel⁵ [wɛl] WK

wel

wel? wat zeg je daarvan?

na, was sagst du denn dazu?

Tłumaczenia dla hasła „wel“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

wel¹ <wel|len> [wɛl] RZ. r.ż.

1. wel (bron):

2. wel (welput):

wel² [wɛl] RZ. r.n. geen l.mn. (het goede)

wel³ [wɛl] PRZYM. orzecz. form. (gezond)

wel⁴ [wɛl] PRZYSŁ.

1. wel (om een bevestiging uit te drukken):

2. wel (om een ontkenning tegen te spreken):

3. wel (goed, juist):

4. wel (nogal):

5. wel (vermoedelijk):

6. wel (weliswaar):

7. wel (om bereidwilligheid uit te drukken):

8. wel (ter geruststelling):

9. wel (ter vermaning):

10. wel (om een grote hoeveelheid aan te duiden):

11. wel (minstens):

12. wel (al):

13. wel (om nieuwsgierigheid uit te drukken):

14. wel (ter nuancering):

wel⁵ [wɛl] WK

Przykładowe zdania ze słowem wel

Przeszukaj słownik

Tłumaczenia dla hasła „wel“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

wel1 <wel|len> [wɛl] RZ. r.ż.

1. wel (bron):

2. wel (welput):

wel2 [wɛl] RZ. r.n. geen l.mn. (het goede)

wel3 [wɛl] PRZYM. orzecz. form. (gezond)

wel4 [wɛl] PRZYSŁ.

1. wel (om een bevestiging uit te drukken):

2. wel (om een ontkenning tegen te spreken):

3. wel (goed, juist):

4. wel (nogal):

5. wel (vermoedelijk):

6. wel (weliswaar):

7. wel (om bereidwilligheid uit te drukken):

8. wel (ter geruststelling):

9. wel (ter vermaning):

10. wel (om een grote hoeveelheid aan te duiden):

11. wel (minstens):

12. wel (al):

13. wel (om nieuwsgierigheid uit te drukken):

14. wel (ter nuancering):

wel5 [wɛl] WK

Przykładowe zdania ze słowem wel

Przeszukaj słownik

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

wel¹ <wel|len> [wɛl] RZ. r.ż.

wel² [wɛl] RZ. r.n. geen l.mn. (het goede)

wel³ [wɛl] PRZYM. orzecz. form. (gezond)

wel⁴ [wɛl] PRZYSŁ.

wel⁵ [wɛl] WK