Tłumaczenia dla hasła „weer“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

weer¹ [wer] RZ. r.ż. geen l.mn. (weerstand)

weer

Wehr r.ż.

weer

Widerstand r.m.

vroeg in de weer zijn

früh auf den Beinen sein

hij is altijd in de weer

er ist immer beschäftigt

weer² [wer] RZ. r.n. geen l.mn.

1. weer:

weer (gesteldheid van de atmosfeer)

Wetter r.n.

weer (weersgesteldheid)

Witterung r.ż.

hij is zo veranderlijk als het weer

er ist äußerst wetterwendisch

mooi weer met iets spelen przen.

sich mit etw großtun [o. dicktun] pej.

mooi weer spelen (tegen iem) przen.

(bei jdm) gut Wetter machen pot.

mooi weer spelen met andermans geld przen.

das Geld anderer Leute verjubeln pot.

weer of geen weer

ganz gleich, welch ein Wetter

veranderlijk weer

veränderliche(s) [o. wechselhafte(s)] Wetter r.n.

in weer en wind eropuit trekken

bei Wind und Wetter losziehen

2. weer:

weer (aantasting)

Verwitterung r.ż.

weer (in stof)

Wetter r.n.

het weer zit in de spiegel/in het tentdoek

der Spiegel ist blind/die Zeltplane ist verwittert

weer³ [wer] PRZYSŁ.

1. weer (opnieuw):

weer

wieder(um)

hij is weer beter

er ist wieder gesund

2. weer (terug):

weer

her

heen en weer lopen

hin und her laufen

hoe heette hij ook weer?

wie hieß er doch gleich wieder?

Przykładowe zdania ze słowem weer

weer of geen weer

ganz gleich, welch ein Wetter

lekker weer

angenehmes [o. herrliches] Wetter

zalig weer

herrliche(s) Wetter r.n.

prachtig weer

herrliche(s) Wetter r.n.

naar weer

scheußliches Wetter

rouw weer

raue(s) Wetter r.n.

vast weer

beständige(s) Wetter r.n.

slaperig weer

einschläfernde(s) Wetter r.n.

benauwd weer

schwüles [o. drückendes] Wetter

mistroostig weer

trübes Wetter

kil weer

nasskalte(s) Wetter r.n.

droog weer

trockenes Wetter r.n.

triest weer

triste(s) [o. trübe(s)] Wetter r.n.

wisselvallig weer

unbeständige(s) Wetter r.n.

veranderlijk weer

veränderliche(s) [o. wechselhafte(s)] Wetter r.n.

somber weer

trübe(s) Wetter r.n.

lelijk weer

scheußliches [o. mieses] Wetter

smerig weer

scheußliche(s) Wetter r.n.

boos weer

schlimme(s) [o. üble(s)] [o. garstige(s)] Wetter r.n.

nu eens …, dan weer …

bald …, bald …