Tłumaczenia dla hasła „geen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

geen¹ [ɣen] ZAIM. nieokr. zaim.

1. geen (niet 'n):

geen

kein

geen aanvang nemen

nicht anfangen

hij woont geen vijf kilometer hiervandaan

er wohnt keine fünf Kilometer von hier entfernt

nog geen tien minuten later

keine zehn Minuten später

een kind van nog geen drie jaren

ein noch nicht mal dreijähriges Kind

2. geen (als ontkenning zonder meer):

geen

kein

geen één

(absolut) niemand

ik heb hem in geen jaren meer gezien

ich habe ihn seit Jahren nicht mehr gesehen

geen² [ɣen] LICZ.

1. geen (niet één enkele):

geen

kein

geen

keiner r.m.

geen

keine r.ż.

geen

kein(e)s r.n.

hij zwemt als geen ander

er schwimmt wie kein anderer

geen van die jongens/van beiden

keiner der Jungen/keine(r) von beiden

van nul en gener waarde zijn (ongeldig)

null und nichtig sein

van nul en gener waarde zijn (waardeloos)

nichts wert sein

het heeft geen zin

es hat keinen Sinn

2. geen (niet de geringste hoeveelheid):

geen

kein

geen gevaar zien

die Gefahren nicht erkennen

Przykładowe zdania ze słowem geen

geen kosten/geen moeite ontzien

keine Kosten/keine Mühe scheuen

geen punt!

kein Problem!

geen donder

überhaupt nicht

geen grappen!

keine Mätzchen!

geen bloemen (in advertentie)

Blumenspenden dankend verbeten

geen snars

nicht die Bohne

geen fluit pot.

nicht die Bohne

geen steek

überhaupt [o. gar] nichts

geen maren!

kein Aber!

geen één

(absolut) niemand

geen mens

kein Mensch

geen paniek!

nur keine Panik!

geen dank!

keine Ursache!

het is geen schande om …

es ist keine Schande, …

er is geen mens, of …

es gibt keinen Menschen, der nicht …

ik ben geen mens om …

ich bin nicht jemand, der …