niderlandzko » niemiecki

op·drin·ken <dronk op, h. opgedronken> [ɔbdrɪŋkə(n)] CZ. cz. przech.

be·drin·ken <bedronk zich, h. zich bedronken> [bədrɪŋkə(n)] CZ. wk ww

bedrinken zich bedrinken:

ver·drin·ken1 <verdronk, i. verdronken> [vərdrɪŋkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. verdrinken (in het water omkomen):

2. verdrinken przen.:

uit·drin·ken <dronk uit, h. uitgedronken> [œydrɪŋkə(n)] CZ. cz. przech.

leeg·drin·ken <dronk leeg, h. leeggedronken> [leɣdrɪŋkə(n)] CZ. cz. przech.

drin·ken1 [drɪŋkə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski