Tłumaczenia dla hasła „halfzeven“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

half·le·ren [hɑlflerə(n)] PRZYM.

halfleren

halbledern

halfleren

Halbleder-

half·zus·ter <halfzuster|s> [hɑlfsʏstər] RZ. r.ż.

halfzuster

Halbschwester r.ż.

half·bak·ken [hɑlvbɑkə(n)] PRZYM.

halfbakken

halbwertig

halfbakken (stuntelig)

stümperhaft pej.

half·lin·nen¹ [hɑlflɪnə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

halflinnen

Halbleinen r.n.

half·zacht [hɑlfsɑxt] PRZYM.

1. halfzacht (zachtgekookt):

halfzacht

weich

2. halfzacht (dwaas):

halfzacht

nicht recht gescheit

3. halfzacht (slap):

halfzacht

schlaff

hij is een halfzachte

er ist ein Schlappschwanz slang pej.

half·bloed [hɑlvblut] RZ. r.m. geen l.mn.

1. halfbloed (persoon):

halfbloed

Halbblut r.n.

halfbloed

Mischling r.m.

2. halfbloed (paard):

halfbloed

Halbblut r.n.

half·broer <halfbroer|s> [hɑlvbrur] RZ. r.m.

halfbroer

Halbbruder r.m.