niderlandzko » niemiecki

start·baan <start|banen> [stɑrdban] RZ. r.ż.

spoor·baan <spoor|banen> [sporban] RZ. r.ż.

draf·baan <draf|banen> [drɑvban] RZ. r.ż.

golf·baan <golf|banen> [ɡɔlvban, ɣɔlvban] RZ. r.ż.

loop·baan <loop|banen> [loban] RZ. r.ż.

2. loopbaan (hemellichaam):

Bahn r.ż.

stof·fe·ren <stoffeerde, h. gestoffeerd> [stɔferə(n)] CZ. cz. przech.

3. stofferen (opsieren):

stof·doek <stofdoek|en> [stɔvduk] RZ. r.m.

stof·goud [stɔfxɑut] RZ. r.n. geen l.mn.

stof·zui·gen <stofzuigde, h. gestofzuigd> [stɔfsœyɣə(n)] CZ. cz. przech.

acht·baan <acht|banen> [ɑxtban] RZ. r.ż.

glij·baan <glij|banen> [ɣlɛiban] RZ. r.ż.

1. glijbaan (baan op ijs, sneeuw):

Rutschbahn r.ż.

2. glijbaan (baan, waarlangs men naar beneden kan glijden):

Rutschbahn r.ż.

3. glijbaan (gladde baan, gleuf voor transport):

Rutsche r.ż.

race·baan <race|banen> [rezban] RZ. r.ż.

roei·baan <roei|banen> [rujban] RZ. r.ż.

trim·baan <trim|banen> [trɪmban] RZ. r.ż.

ring·baan <ring|banen> [rɪŋban] RZ. r.ż.

1. ringbaan (traject met rails):

Ringbahn r.ż.

2. ringbaan (rondweg):

Ringstraße r.ż.

taxi·baan <taxi|banen> [tɑksiban] RZ. r.ż. luchtv.

bui·ten·baan <buiten|banen> [bœytə(n)ban] RZ. r.ż.

schiet·baan <schiet|banen> [sxidban] RZ. r.ż.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski