niderlandzko » niemiecki

aan·stip·pen <stipte aan, h. aangestipt> [anstɪpə(n)] CZ. cz. przech.

1. aanstippen (terloops vermelden):

2. aanstippen (even aanraken):

3. aanstippen med.:

4. aanstippen (met een stip aantekenen):

tijds·be·spa·rend [tɛɪtsbəsparənt] PRZYM.

tijds·be·stek [tɛitsbəstɛk] RZ. r.n. geen l.mn.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski