Tłumaczenia dla hasła „vastgoedbedrijf“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

post·or·der·be·drijf <postorderbe|drijven> [pɔstɔrdərbədrɛif] RZ. r.n.

postorderbedrijf

Versandhaus r.n.

sloop·be·drijf RZ. r.n.

sloopbedrijf → sloperij

Zobacz też sloperij

slo·pe·rij <sloperij|en> [slopərɛi] RZ. r.ż.

sloperij (auto's)

Autoverwertung r.ż.

sloperij (huizen)

Abbruchunternehmen r.n.

sloperij (huizen)

Abbruchfirma r.ż.

sloperij (schepen)

Abwrackfirma r.ż.

ener·gie·be·drijf <energiebe|drijven> [enɛrʒibədrɛif] RZ. r.n.

1. energiebedrijf (elektrische centrale):

energiebedrijf

Kraftwerk r.n.

energiebedrijf

Elektrizitätswerk r.n.

2. energiebedrijf (elektriciteitsbedrijf):

energiebedrijf

Elektrizitätsgesellschaft r.ż.

energiebedrijf

Energieversorgungsbetrieb r.m.

land·bouw·be·drijf <landbouwbe|drijven> [lɑndbɑubədrɛif] RZ. r.n.

1. landbouwbedrijf landb.:

landbouwbedrijf

Agrarwirtschaft r.ż.

landbouwbedrijf

Landwirtschaft r.ż.

2. landbouwbedrijf (boerderij):

landbouwbedrijf

Landwirtschaftsbetrieb r.m.

landbouwbedrijf

landwirtschaftliche(r) Betrieb r.m.

aan·ne·mers·be·drijf <aannemers|bedrijven> [anemərzbədrɛɪf] RZ. r.n.

aannemersbedrijf

Bauunternehmen r.n.

uit·ge·vers·be·drijf RZ. r.n.

uitgeversbedrijf → uitgeverij

Zobacz też uitgeverij

uit·ge·ve·rij <uitgeverij|en> [œytxevərɛi] RZ. r.ż.

uitgeverij

Verlag r.m.

vast·goed [vɑstxut] RZ. r.n. geen l.mn.

vastgoed

Immobilien l.mn.

vastgoed

unbewegliche(s) Gut r.n.

bos·be·drijf <bos|bedrijven> [bɔzbədrɛɪf] RZ. r.n.

bosbedrijf

Forstwirtschaft r.ż.

bosbedrijf

Waldwirtschaft r.ż.

wan·be·drijf <wan|bedrijven> [wɑmbədrɛɪf] RZ. r.n. belg.

wanbedrijf

Verbrechen r.n.

wanbedrijf

Straftat r.ż.

bouw·be·drijf <bouwbe|drijven> [bɑubədrɛif] RZ. r.n.

1. bouwbedrijf (branche):

bouwbedrijf

Bauwirtschaft r.ż.

bouwbedrijf

Baugewerbe r.n.

2. bouwbedrijf (bedrijf in deze sector):

bouwbedrijf

Bauunternehmen r.n.

bouwbedrijf

Baufirma r.ż.

nuts·be·drijf <nutsbe|drijven> [nʏtsbədrɛif] RZ. r.n.

openbare nutsbedrijven

≈ Stadtwerke l.mn.

boe·ren·be·drijf <boerenbe|drijven> [burə(n)bədrɛif] RZ. r.n.

boerenbedrijf

Landwirtschaft r.ż.

tuin·bouw·be·drijf <tuinbouw|bedrijven> [tœymbɑubədrɛɪf] RZ. r.n.

1. tuinbouwbedrijf (beroepshalve beoefende tuinbouw):

tuinbouwbedrijf

Gartenbau r.m.

tuinbouwbedrijf

Gärtnerei r.ż.

2. tuinbouwbedrijf (onderneming):

tuinbouwbedrijf

Gärtnerei r.ż.

tuinbouwbedrijf

Gartenbaubetrieb r.m.

bak·kers·be·drijf <bakkers|bedrijven> [bɑkərzbədrɛɪf] RZ. r.n.

bakkersbedrijf

Bäckerhandwerk r.n.

bakkersbedrijf

Bäckergewerbe r.n.

con·ti·nu·be·drijf <continube|drijven> [kɔntinybədrɛif] RZ. r.n.

1. continubedrijf (bedrijf):

continubedrijf

Betrieb mit Schichdienst, der rund um die Uhr produziert

2. continubedrijf (werkwijze):

continubedrijf

Dauerbetrieb r.m.