Tłumaczenia dla hasła „besorgtem“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

be·ˈsorgt [bəˈzɔrkt] PRZYM.

besorgt

bezorgd

besorgt

ongerust

be·ˈsor·gen CZ. cz. przech.

1. besorgen (kaufen):

besorgen

bezorgen

besorgen

halen

besorgen

kopen

2. besorgen (erledigen):

besorgen

verzorgen

besorgen

uitvoeren

besorgen

afhandelen

3. besorgen (sich kümmern):

besorgen

verzorgen

besorgen

zorgen voor

4. besorgen veraltet podn. (sich sorgen):

besorgen

vrezen

es jdm besorgen pot. (heimzahlen)

het iem betaald zetten

es jdm besorgen wulg. (sexuell)

iem klaarmaken [o. seksueel bevredigen]

was du heute kannst besorgen, das verschiebe nicht auf morgen przysł.

laat nimmer iets tot morgen staan, wat nog voor heden kan gedaan