W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Hochtouren“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

op·stu·ren: czasownik
scheu·ren: czasownik
af·stu·ren: czasownik
be·stu·ren: czasownik
bor·du·ren: czasownik
fri·tu·ren: czasownik
in·stu·ren: czasownik
na·stu·ren: czasownik
op·beu·ren: czasownik
ver·hu·ren: czasownik
aan·stu·ren: czasownik
avon·tu·ren: czasownik
bonjouren

Widzisz podobne wyniki: scheuren , opsturen , bonjouren , avonturen , aansturen , verhuren , opbeuren , nasturen , insturen , frituren , borduren , besturen i afsturen

op·stu·ren <stuurde op, h. opgestuurd> [ɔpstyrə(n)] CZ. cz. przech.

scheu·ren¹ <scheurde, i. gescheurd> [sxørə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. scheuren:

scheuren (een scheur krijgen)

scheuren (sterker)

2. scheuren (hard rijden):

rasen

3. scheuren przen.:

scheuren (sterker)

een scheurende pijn

ein reißender Schmerz

af·stu·ren¹ <stuurde af, h. afgestuurd> [ɑfstyrə(n)] CZ. cz. przech.

1. afsturen:

afsturen (vaartuig: van iets weg)

afsturen (vaartuig: op iets af)

afsturen (vaartuig: op iets af)

2. afsturen (wegzenden):

iem van school afsturen

jdn von der Schule entfernen

3. afsturen (ergens heen zenden):

iem erop afsturen

jdn hinschicken

ik zal hem op de zaak afsturen

ich werde ihn auf die Sache ansetzen

een knokploeg op iem afsturen

eine Schlägertruppe auf jdn ansetzen

be·stu·ren <bestuurde, h. bestuurd> [bəstyrə(n)] CZ. cz. przech.

1. besturen (voer-, vaartuig):

een auto besturen

ein Auto lenken

draadloos besturen

draadloos besturen

2. besturen (werktuig):

een hijskraan besturen

einen Hebekran führen

3. besturen (leiden):

een land besturen

ein Land lenken [o. regieren]

een stad besturen

eine Stadt verwalten

een stichting besturen

eine Stiftung leiten

bor·du·ren <borduurde, h. geborduurd> [bɔrdyrə(n)] CZ. cz. przech.

borduren (erop borduren)

borduren (erin borduren)

met goud geborduurd

met goud geborduurd

fri·tu·ren <frituurde, h. gefrituurd> [frityrə(n)] CZ. cz. przech.

in·stu·ren <stuurde in, h. ingestuurd> [ɪnstyrə(n)] CZ. cz. przech.

1. insturen (inzenden):

2. insturen (naar binnen sturen):

steuern in +B.

lenken in +B.

een auto een zijstraat insturen

einen Wagen in eine Seitenstraße einlenken

3. insturen (zenden naar een plaats):

schicken in +B.

senden in +B.

iem de dood insturen

jdn in den Tod schicken

na·stu·ren <stuurde na, h. nagestuurd> [nastyrə(n)] CZ. cz. przech.

iems post nasturen

jdm die Post nachsenden

op·beu·ren¹ <beurde op, h. opgebeurd> [ɔbørə(n)] CZ. cz. przech.

1. opbeuren (optillen):

het hoofd opbeuren przen.

den Kopf nicht hängen lassen

2. opbeuren (opvrolijken):

dat goede nieuws zal hem opbeuren

die gute Nachricht wird ihn aufmuntern

ver·hu·ren <verhuurde, h. verhuurd> [vərhyrə(n)] CZ. cz. przech.

verhuren (roerende goederen)

kamers aan studenten verhuren

Zimmer an Studenten B. vermieten

aan·stu·ren¹ <stuurde aan, h. aangestuurd> [anstyrə(n)] CZ. cz. przech. (m.t.b. personen)

avon·tu·ren <avontuurde, h. geavontuurd> [avɔntyrə(n)] CZ. cz. przech.

wagen

bonjouren

Hasło od użytkownika

zum Gruß winken

bonjouren przen.

freilassen przen.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski