Tłumaczenia dla hasła „afkomen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

af·ko·men <kwam af, i. afgekomen> [ɑfkomə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. afkomen:

afkomen (zich verwijderen)

wegkommen

afkomen (afwijken)

abkommen

van de weg afkomen

vom Wege abkommen

kom van het ijs af!

komm vom Eis herunter!

van het onderwerp afkomen

vom Thema abkommen

2. afkomen (toegaan naar):

afkomen

zukommen auf +B.

iedereen kwam erop af

alle wurden davon angelockt

de dingen op zich laten afkomen przen.

die Dinge auf sich B. zukommen lassen

er kwamen veel sollicitanten op die betrekking af

es meldeten sich viele Bewerber für diese Stelle

3. afkomen (afdalen):

afkomen

herunterkommen

afkomen

hinunterkommen

de trap afkomen

die Treppe herunterkommen [o. hinunterkommen]

4. afkomen (naderen langs):

afkomen

entlangkommen

een weg afkomen

einen Weg entlangkommen

5. afkomen:

afkomen (ontslagen, bevrijd raken, het redden)

davonkommen

afkomen (kwijtraken)

loswerden +B.

er gemakkelijk afkomen (het redden)

leicht davonkommen

er gemakkelijk afkomen (kwijtraken)

es leicht loswerden

er goed/bekaaid afkomen

gut/übel dabei wegkommen

er met de schrik van afkomen

mit dem Schrecken davonkommen

zo kom je niet van mij af!

so kommst du mir nicht davon!

ik kon niet van hem afkomen

ich konnte ihn nicht loswerden

er zonder straf afkomen

ohne Strafe davonkommen

6. afkomen (ten einde komen):

afkomen

fertig werden

komt dat werk nooit af?

wird diese Arbeit nie fertig?

7. afkomen (uitgaan van een hogere instantie):

afkomen

veröffentlicht werden

afkomen

bekannt gemacht werden

wanneer komt die benoeming af?

wann wird die Ernennung offiziell?

Przykładowe zdania ze słowem afkomen

er heelhuids van afkomen

mit heiler Haut davonkommen

er zonder kleerscheuren afkomen

ungeschoren davonkommen

van de weg afkomen

vom Wege abkommen

van het onderwerp afkomen

vom Thema abkommen

er zonder straf afkomen

ohne Strafe davonkommen

er slecht/goed afkomen

schlecht/gut davonkommen

er redelijk afkomen

mit einem blauen Auge davonkommen przen.

er goedkoop afkomen

billig wegkommen

een weg afkomen

einen Weg entlangkommen

er gemakkelijk afkomen (het redden)

leicht davonkommen

er goed/bekaaid afkomen

gut/übel dabei wegkommen

er bekaaid afkomen

übel davonkommen

de trap afkomen

die Treppe herunterkommen [o. hinunterkommen]

er niet zonder kleerscheuren afkomen

Haare lassen müssen

met goed fatsoen van iem afkomen

jdn mit Anstand loswerden

de dingen op zich laten afkomen przen.

die Dinge auf sich B. zukommen lassen

er met de schrik van afkomen

mit dem Schrecken davonkommen

ik kon niet van hem afkomen

ich konnte ihn nicht loswerden

op een elegante manier van iem afkomen

jdn auf elegante Weise loswerden