be·ant·woor·den2 <beantwoordde, h. beantwoord> [bəɑntwordə(n)] CZ. cz. nieprzech.
2. beantwoorden:
-
beantwoorden (geheel overeenkomen met)
-
beantwoorden (geheel overeenkomen met)
-
entsprechen +C.
-
beantwoorden (tegemoetkomen)
-
entgegenkommen +C.