Tłumaczenia dla hasła „berde“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

der·de² [dɛrdə] PRZYM.

derde

drittel

een derde deel

ein Drittel

een derde

ein Drittel

be·ra·den <beried zich/beraadde zich, h. zich beraden> [bəradə(n)] CZ. wk ww

beraden zich beraden:

beraden

sich C. überlegen

beraden

sich bedenken

beraden

sich besinnen

zich beraden op

nachdenken über +B.

be·re·den [bəredə(n)] PRZYM.

1. bereden (te paard):

bereden

beritten

2. bereden (weg):

bereden

befahren

een druk bereden weg

eine stark befahrene Straße

3. bereden (afgericht):

bereden

eingeritten

bereden

zugeritten

vier·de¹ [virdə] PRZYM.

vierde

viertel

een vierde deel

ein Viertel

drie vierde

drei Viertel

drie vierde

drei viertel

ber·gen <borg, h. geborgen> [bɛrɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. bergen (opbergen):

bergen

bergen

bergen

(auf)bewahren

de oogst bergen

die Ernte einbringen

2. bergen scheepv.:

bergen

bergen

3. bergen (opnemen):

bergen

unterbringen

bergen

aufnehmen

dat schip kan veel lading bergen

dieses Schiff kann viel laden

4. bergen (in veiligheid brengen):

bergen

bergen

bergen

retten

be·roep <beroep|en> [bərup] RZ. r.n.

1. beroep:

beroep (betrekking)

Beruf r.m.

beroep (ambacht)

Gewerbe r.n.

een beroep uitoefenen

einen Beruf ausüben

een beroep uitoefenen

ein Gewerbe (be)treiben

wat is zij van beroep?

was ist sie von Beruf?

wat is zij van beroep?

was macht sie beruflich?

iem die een vrij beroep uitoefent

ein Freiberufler

iem die een vrij beroep uitoefent

ein freiberuflich Tätiger

zonder beroep

berufslos

2. beroep:

een beroep doen op iem/iets (verzoek om bijstand)

jdn/etw in Anspruch nehmen

een beroep doen op iems verantwoordelijkheidsgevoel

an jds Verantwortungsgefühl appellieren

3. beroep jur.:

beroep

Berufung r.ż.

beroep

Appellation r.ż.

in (hoger) beroep gaan

Berufung einlegen

vrijgesproken in beroep

freigesprochen in zweiter Instanz

4. beroep (het roepen tot een waardigheid, ambt):

beroep

Berufung r.ż.

beroep

Ruf r.m.

be·rin <berin|nen> [berɪn] RZ. r.ż.

berin

Bärin r.ż.

aar·de [ardə] RZ. r.ż. geen l.mn.

aarde

Erde r.ż.

aarde (klei)

Ton r.m.

dat valt in goede aarde przen.

das fällt auf fruchtbaren Boden

op aarde

auf Erden

iem ter aarde bestellen

jdn beerdigen [o. bestatten]

zwarte aarde

Schwarzerde

be·roerd <beroerde, beroerder, beroerdst> [bərurt] PRZYM.

beroerd

elend

beroerd

erbärmlich

beroerd

mies pot.

het ging beroerd

es ging erbärmlich schlecht

een beroerd karwei

eine lausige Arbeit

die beroerde kerel

dieser miese Typ pot.

beroerd van iets zijn

von etw durcheinander sein

zich beroerd voelen

sich elend [o. mies] fühlen

niet te beroerd zijn om

durchaus zu etw bereit sein

be·ra·men <beraamde, h. beraamd> [bəramə(n)] CZ. cz. przech.

1. beramen (ontwerpen):

beramen

entwerfen

beramen

planen

een aanslag beramen

einen Anschlag planen

middelen tot de vlucht beramen

Fluchtmittel ausdenken

2. beramen (begroten):

beramen

veranschlagen

beramen

(ab)schätzen

de kosten van een project beramen

die Kosten eines Projekts veranschlagen

be·roemd <beroemde, beroemder, beroemdst> [bərumt] PRZYM.

beroemd

berühmt

beroemd om

berühmt für [o. wegen]

be·roeps [bərups] PRZYM. orzecz.

beroeps

Profi r.m.

be·ro·ven <beroofde, h. beroofd> [bərovə(n)] CZ. cz. przech.

1. beroven (door roof ontnemen):

beroven

ausrauben

beroven

berauben

iem beroven van iets

jdm etw rauben

iem beroven van iets form.

jdn einer Sache D. berauben

2. beroven (ontdoen van):

beroven

berauben

van zijn verstand beroofd zijn

den Verstand verloren haben