niderlandzko » niemiecki

ge·waar·wor·den <werd gewaar, i. gewaargeworden> [ɣəwarwɔrdə(n)] CZ. cz. przech.

2. gewaarworden (merken, beseffen):

gewahr werden form.

ge·wron·gen1 [ɣəvrɔŋə(n)] PRZYM.

1. gewrongen (opzettelijk verdraaid):

2. gewrongen (niet ongedwongen):

3. gewrongen (gezocht, onnatuurlijk):

een·wor·ding [enwɔrdɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

mens·wor·ding [mɛnswɔrdɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. menswording (antropogenese):

2. menswording (incarnatie):

ge·wor·den CZ.

geworden volt. deelw. van worden¹, worden²

Zobacz też worden , worden

wor·den2 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] CZ. cz. pos. (ter aanduiding van de lijdende vorm)

wor·den1 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] CZ. mod cz. pos.

1. worden (in de genoemde toestand raken):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski