Tłumaczenia dla hasła „gewervelde“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ge·bo·chel·de <gebochelde|n> [ɣəbɔxəldə] RZ. r.m. en r.ż.

gebochelde

Buckelige(r) r.ż. (r.m.)

ge·gij·zel·de <gegijzelde|n> [ɣəɣɛizəldə] RZ. r.m.

gegijzelde

Geisel r.ż.

ge·mid·del·de <gemiddelde|n, gemiddelde|s> [ɣəmɪdəldə] RZ. r.n.

gemiddelde

Durchschnitt r.m.

gemiddelde

Mittelwert r.m.

gemiddelde

Durchschnittswert r.m.

boven/onder het gemiddelde liggen

über/unter dem Durchschnitt liegen

wer·ve·len <wervelde, h. gewerveld> [wɛrvələ(n)] CZ. cz. nieprzech.

wervelen

(herum)wirbeln

ge·wes·te·lijk [ɣəwɛstələk] PRZYM.

1. gewestelijk:

gewestelijk (regionaal)

regional

gewestelijk (van een bestuurseenheid)

≈ auf Kreisebene

het gewestelijk arbeidsbureau

≈ das Kreisarbeitsamt r.n.

2. gewestelijk (dialectisch):

gewestelijk

landschaftlich

een gewestelijke uitdrukking taalk.

ein Provinzialismus spec.

ge·wel·dig <geweldige, geweldiger, geweldigst> [ɣəwɛldəx] PRZYM.

1. geweldig (enorm, reusachtig):

geweldig

gewaltig

geweldig

riesig pot.

geweldig

Riesen- pot.

het geweldige applaus

der Riesenbeifall pot.

een geweldig bedrag

eine riesige Summe pot.

een geweldige eetlust

ein unbändiger Appetit

het is geweldig meegevallen

es war überhaupt nicht schlimm

zij is geweldig slordig

sie ist furchtbar unordentlich

geweldige stommiteiten uithalen

eine Riesendummheit begehen pot.

2. geweldig (bijzonder goed, fijn):

geweldig

fantastisch

geweldig

fabelhaft

geweldig

großartig

een geweldig aanbod

ein fantastisches Angebot

een geweldige meid

ein fantastisches Mädchen

die jurk staat haar geweldig

das Kleid steht ihr fabelhaft

ik vind het geweldig

ich finde es großartig

ik vind het geweldig

ich finde es spitze pot.

3. geweldig (heftig, onstuimig):

geweldig

heftig

geweldig

gewaltig

een geweldige schok

eine heftige Erschütterung

ge·weer·vuur [ɣəwervyr] RZ. r.n. geen l.mn.

geweervuur

Gewehrfeuer r.n.

ge·wen·nen² <gewende, i. gewend> [ɣəwɛnə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. gewennen (gewoon worden, raken):

gewennen

sich gewöhnen an +B.

2. gewennen (zich thuis gaan voelen):

gewennen

sich eingewöhnen

ge·wet·tigd [ɣəwɛtəxt] PRZYM.

1. gewettigd (legitiem, gerechtvaardigd):

gewettigd

berechtigt

gewettigd

begründet

gewettigd

legitim form.

met gewettigde middelen

mit legitimen Mitteln

het vermoeden is gewettigd, dat …

die Vermutung ist berechtigt, dass …

2. gewettigd form. (geëcht):

gewettigd

legitimiert form.

een gewettigd kind

ein legitimiertes Kind

ge·weer·kolf <geweer|kolven> [ɣəwerkɔlf] RZ. r.ż.

geweerkolf

Gewehrkolben r.m.

be·na·deel·de <benadeelde|n> [bənadeldə] RZ. r.m. en r.ż.

benadeelde (gedupeerde)

Geschädigte(r) r.ż. (r.m.)

benadeelde (achtergestelde)

Benachteiligte(r) r.ż. (r.m.)

ver·oor·deel·de <veroordeelde|n> [vərordeldə] RZ. r.m. en r.ż.

veroordeelde

Verurteilte(r) r.ż. (r.m.)