niderlandzko » niemiecki

chan·te·ren <chanteerde, h. gechanteerd> [ʃɑnterə(n)] CZ. cz. przech.

ken·te·ren <kenterde, i. gekenterd> [kɛntərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. kenteren (veranderen) scheepv.:

het tij kentert przen.

mon·te·ren <monteerde, h. gemonteerd> [mɔnterə(n)] CZ. cz. przech.

1. monteren (in elkaar zetten):

2. monteren (aan iets bevestigen):

3. monteren:

monteren FILM, foto.

4. monteren (opmaken, in orde brengen):

pun·te·ren1 <punteerde, h. gepunteerd> [pʏnterə(n)] CZ. cz. przech.

splin·te·ren <splinterde, i. gesplinterd> [splɪntərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ori·ën·te·ren <oriënteerde, h. georiënteerd> [orijɛnterə(n)] CZ. cz. przech.

coun·te·ren <counterde, h. gecounterd> [kɑuntərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

klon·te·ren <klonterde, i. geklonterd> [klɔntərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

slen·te·ren <slenterde, h./i. geslenterd> [slɛntərə(n)] CZ. cz. nieprzech. (langzaam lopen)

in·ter·ne·ren <interneerde, h. geïnterneerd> [ɪntərnerə(n)] CZ. cz. przech.

ce·men·te·ren <cementeerde, h. gecementeerd> [semɛnterə(n)] CZ. cz. przech.

1. cementeren (met cement bestrijken):

2. cementeren (staal bereiden):

de·men·te·ren1 <dementeerde, i. gedementeerd> [demɛnterə(n)] CZ. cz. nieprzech. (verkindsen)

la·men·te·ren <lamenteerde, h. gelamenteerd> [lamɛnterə(n)] CZ. cz. nieprzech.

op·mon·te·ren <monterde op, h. opgemonterd> [ɔpmɔntərə(n)] CZ. cz. przech.

pa·ten·te·ren <patenteerde, h. gepatenteerd> [patɛnterə(n)] CZ. cz. przech.

1. patenteren (octrooi nemen):

2. patenteren (octrooi verlenen):

over·win·te·ren <overwinterde, h. overwinterd> [ovərwɪntərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ver·splin·te·ren1 <versplinterde, h. versplinterd> [vərsplɪntərə(n)] CZ. cz. przech.

in·te·res·se·ren1 <interesseerde zich, h. zich geïnteresseerd> [ɪntərɛserə(n)] CZ. wk ww

interesseren zich interesseren (belangstelling tonen voor):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski