Tłumaczenia dla hasła „prikkende“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

prik·ken¹ <prikte, h. geprikt> [prɪkə(n)] CZ. cz. przech.

1. prikken (steken):

prikken

stechen

2. prikken (vasthechten):

prikken

(an)heften

prikken

(an)pinnen

een poster op de muur prikken

ein Poster an die Wand pinnen

3. prikken (injectie geven):

prikken

eine Spritze geben +C.

een kleuter prikken

einem Kleinkind eine Spritze geben

4. prikken:

prikken (vaststellen)

festlegen

prikken (vergaderingen e.d. ook)

ansetzen

een datum prikken

ein Datum festlegen

prik·ke·len <prikkelde, h. geprikkeld> [prɪkələ(n)] CZ. cz. przech.

1. prikkelen (prikken):

prikkelen

prickeln

mijn been prikkelt

mein Bein kribbelt

brandnetels prikkelen

Brennnesseln brennen

prikkelende gassen

Reizgase l.mn.

een prikkelende saus

eine pikante Soße

2. prikkelen (ergeren):

prikkelen

reizen

hij was erg geprikkeld

er war sehr gereizt

iem tot het uiterste prikkelen (opwinden)

jdn aufs Äußerste erregen

iem tot het uiterste prikkelen (pesten)

jdn bis aufs Blut reizen

3. prikkelen (aansporen):

prikkelen

anregen

prikkelen

reizen

prikkelen

erregen

prikkelende lectuur

prickelnde Literatur r.ż.

iems nieuwsgierigheid prikkelen

jds Neugier erregen

de zenuwen prikkelen

die Nerven reizen

prik·kel <prikkel|s, prikkel|en> [prɪkəl] RZ. r.m.

1. prikkel (prikkeling):

prikkel

Prickeln r.n.

prikkels in mijn arm

ein Prickeln in meinem Arm

2. prikkel biol.:

prikkel

Reiz r.m.

een akoestische prikkel

ein akustischer Reiz

3. prikkel (aansporing):

prikkel

Anreiz r.m.

dat was voor hem een prikkel

das war für ihn ein Anreiz

prik·ke·ling <prikkeling|en> [prɪkəlɪŋ] RZ. r.ż.

prikkeling

Prickeln r.n.

prikkeling (vooral vaktalig)

Reizung r.ż.

een prikkeling in de keel

ein Kratzen im Hals

ge·prik·keld <geprikkelde, geprikkelder, geprikkeldst> [ɣəprɪkəlt] PRZYM.

geprikkeld

gereizt

geprikkeld

(leicht) verärgert

een geprikkelde sfeer

eine gereizte Atmosphäre

gauw geprikkeld zijn

empfindlich sein

prik·kel·draad [prɪkəldrat] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn.

prikkeldraad

Stacheldraht r.m.