niderlandzko » niemiecki

slijk [slɛik] RZ. r.n. geen l.mn.

2. slijk (aangeslibde grond):

het slijk der aarde żart.

slij·men <slijmde, h. geslijmd> [slɛimə(n)] CZ. cz. nieprzech.

slij·pen2 <sleep, h. geslepen> [slɛipə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. slijpen (polijsten):

2. slijpen (scherpen):

3. slijpen pot. (innig dansen):

4. slijpen (slenteren):

bummeln pot.

slij·ten1 <sleet, h. gesleten> [slɛitə(n)] CZ. cz. przech.

vis·lijn <vislijn|en> [vɪslɛin] RZ. r.ż.

bus·lijn <buslijn|en> [bʏslɛin] RZ. r.ż.

was·lijn <waslijn|en> [wɑslɛin] RZ. r.ż.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski