niderlandzko » niemiecki

voor·lich·ten <lichtte voor, h. voorgelicht> [vorlɪxtə(n)] CZ. cz. przech.

2. voorlichten (seksuele voorlichting geven):

door·lich·ten <lichtte door, h. doorgelicht> [dorlɪxtə(n)] CZ. cz. przech.

1. doorlichten (licht doen schijnen in alle delen):

2. doorlichten (met röntgenstralen onderzoeken):

voor·lich·ter <voorlichter|s> [vorlɪxtər] RZ. r.m.

weer·lich·ten <weerlichtte, h. geweerlicht> [werlɪxtə(n)] CZ. cz. bezosob. ww

spar·ap·pel <sparappel|s> [spɑrɑpəl] RZ. r.m.

spar·te·len <spartelde, h. gesparteld> [spɑrtələ(n)] CZ. cz. nieprzech.

klaar·licht [klarlɪxt] PRZYM.

spa·ren <spaarde, h. gespaard> [sparə(n)] CZ. cz. przech.

spat·scherm RZ. r.n.

spatscherm → spatbord

Zobacz też spatbord

spat·bord <spatbord|en> [spɑdbɔrt] RZ. r.n.

ver·licht <verlichte, verlichter, verlichtst> [vərlɪxt] PRZYM.

1. verlicht (van een last bevrijd):

2. verlicht (door licht beschenen):

3. verlicht (waarin lichten schijnen):

weer·licht [werlɪxt] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn. (bliksem)


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski