niemiecko » niderlandzki

ˈflie·gen1 <flog, geflogen> [ˈfliːgn̩] CZ. cz. nieprzech.

Pokaż tabele koniugacji

3. fliegen (ein Flugzeug fliegen):

fliegen
vliegen
fliegen
een vliegtuig besturen

4. fliegen podn. (eilen):

fliegen
vliegen
fliegen
snellen
nach Hause fliegen
naar huis vliegen [o. snellen]
eine Nachricht fliegt von Mund zu Mund
een nieuwtje gaat snel van mond tot mond

5. fliegen podn. (zittern):

fliegen
onrustig (op- en neer)gaan
fliegen
trillen
fliegen
beven
mit fliegenden Händen
met bevende handen

6. fliegen pot. (hinausgeworfen werden):

fliegen
(eruit) vliegen
fliegen
de laan uit gestuurd worden
aus der [o. seiner] Stellung fliegen
op straat gezet worden

7. fliegen pot. (fallen):

fliegen
vallen
fliegen
tuimelen
fliegen
donderen
auf die Nase fliegen
op zijn neus vallen [o. donderen]
auf die Nase fliegen
erin lopen
von einer Leiter fliegen
van een ladder donderen

8. fliegen pot. (durchfallen):

fliegen
zakken
durchs Examen fliegen
bij het examen zakken
auf hübsche Mädchen fliegen pot.
op mooie meisjes vallen
auf hübsche Mädchen fliegen pot.
een zwak hebben voor mooie meisjes

ˈflie·gen2 <flog, geflogen> [ˈfliːgn̩] CZ. cz. przech.

Pokaż tabele koniugacji

1. fliegen (Flugzeug lenken):

fliegen
vliegen
fliegen
besturen

2. fliegen (transportieren):

fliegen
vliegen
fliegen
per [o. met het] vliegtuig brengen [o. vervoeren]
Passagiere nach Athen fliegen
passagiers naar Athene vliegen

3. fliegen (fliegend ausführen):

fliegen
(met een vliegtuig) uitvoeren
einen Angriff fliegen WOJSK.
een luchtaanval uitvoeren

ˈFlie·ge <Fliege, Fliegen> [ˈfliːgə] RZ. r.ż.

2. Fliege MODA:

Fliege
vlinderdas(je)
Fliege
strik(je)

3. Fliege (unterhalb der Lippe):

Fliege
(klein) snorretje
Fliege
sikje r.n.

Przykładowe zdania ze słowem fliegen

Warteschleifen fliegen
in het parkeercircuit cirkelen
Passagiere nach Athen fliegen
passagiers naar Athene vliegen
in die Luft fliegen
in de lucht vliegen
in den Urlaub fliegen
met het vliegtuig op vakantie gaan
auf die Nase fliegen
erin lopen
von einer Leiter fliegen
van een ladder donderen
auf hübsche Mädchen fliegen pot.
op mooie meisjes vallen
sterben wie die Fliegen
als vliegen bij honderden sterven
nach Norden fliegen
naar het noorden vliegen
ins Gefängnis fliegen pot.
de gevangenis in vliegen
nach Hause fliegen
naar huis vliegen [o. snellen]
durchs Examen fliegen
bij het examen zakken
einen Angriff fliegen WOJSK.
een luchtaanval uitvoeren
auf Sicht fliegen
met optische navigatie vliegen
im Verband fliegen
in formatie vliegen
arbeiten, dass die Späne fliegen
werken dat de stukken er afvliegen

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

niemiecki
Gemäß dieser Theorie würde ein Großteil der Energie des Jungvogels für das Fliegen aufgewandt und stünde daher nicht für das Größenwachstum zur Verfügung.
de.wikipedia.org
Am Ende des Liedes füllt sich die Bühne mit Strom und fliegt in die Luft, daraufhin ist nur noch das Logo der Band zu sehen.
de.wikipedia.org
Dazu fliegen die Flughunde meist länger als 17 km und maximal bis zu 35 km.
de.wikipedia.org
Maximal kann das Flugzeug mit 280 km/h fliegen.
de.wikipedia.org
Einsätze werden nur am Tag, also von Sonnenaufgang bis Sonnenuntergang, geflogen.
de.wikipedia.org
Die Lenkwaffe flog in einer Höhe von 100 bis 200 Metern.
de.wikipedia.org
Bereits kurz nach Sonnenuntergang werden sie aktiv, fliegen aber nur kurz.
de.wikipedia.org
Er flog jedoch davon unbeeindruckt weiter und gab keine Antwort.
de.wikipedia.org
Neben der Tätigkeit am Polytechnikum beschäftigte er sich mit dem Vogelflug, wobei er die Natur beobachtete und versuchte, Grundlagen zum Fliegen zu schaffen.
de.wikipedia.org
Gegenüber ihren neuen Freundinnen fliegt das bald auf.
de.wikipedia.org

Przeszukaj słownik

niemiecki

Przetłumacz "fliegen" w innych językach

Definicje "fliegen" w słownikach niemiecki


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne