Tłumaczenia dla hasła „haartje“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈhaa·ren² [ˈhaːrən] CZ. cz. zwr.

haaren

(ver)haren

haaren

in de rui zijn

ˈhaa·rig [ˈhaːrɪç] PRZYM.

1. haarig (behaart):

haarig

behaard

haarig

harig

2. haarig pot. (heikel, vertrackt):

haarig

hachelijk

haarig

precair

3. haarig pot. (rauh, struppig):

haarig

ruig

hart² [hart] PRZYSŁ. (unmittelbar)

hart

vlak(bij)

hart

dicht

hart

rakelings

hart am Wind segeln NAUT.

scherp bij de wind zeilen

immer hart am Ball bleiben SPORT

steeds dicht bij de bal blijven

er fuhr hart an mir vorbei

hij reed mij rakelings voorbij

hart auf etw zuhalten NAUT.

recht op iets afvaren

ˈHaar·tol·le RZ. r.ż.

1. Haartolle pot.:

Haartolle

kuif

2. Haartolle pot. (auf der Stirn):

Haartolle

lok

ˈhaar·breit PRZYSŁ.

haarbreit

vlak (bij)

ˈhaar·klein PRZYM. przen.

haarklein

haarfijn

haarklein

haarklein

haarklein

(heel) precies

ˈHaar·teil RZ. r.n.

Haarteil

haarstukje r.n.