niderlandzko » niemiecki

on·der·stuk <onderstuk|ken> [ɔndərstʏk] RZ. r.n.

Unterteil r.m. r.n. r.n.

on·der·staan <stond onder, h. ondergestaan> [ɔndərstan] CZ. cz. nieprzech.

on·der·steu·nen <ondersteunde, h. ondersteund> [ɔndərstønə(n)] CZ. cz. przech.

1. ondersteunen (steunen tegen instorten):

2. ondersteunen (vasthouden):

3. ondersteunen (helpen, bijstaan):

4. ondersteunen (een voorstel, verzoek e.d.):

son·de·ren <sondeerde, h. gesondeerd> [sɔnderə(n)] CZ. cz. przech.

on·der·spit [ɔndərspɪt] RZ. r.n. geen l.mn.

on·der·stel <onderstel|len> [ɔndərstɛl] RZ. r.n.

2. onderstel żart. (onderlijf):

don·der·stem <donderstem|men> [dɔndərstɛm] RZ. r.ż.

don·der·slag <donderslag|en> [dɔndərslɑx] RZ. r.m.

don·der·straal <donder|stralen> [dɔndərstral] RZ. r.m.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski