Tłumaczenia dla hasła „anstehend“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

aan·ste·ken <stak aan, h. aangestoken> [anstekə(n)] CZ. cz. przech.

1. aansteken (doen branden):

aansteken

anzünden

2. aansteken (besmetten):

aansteken

anstecken

ste·kend [stekənt] PRZYM.

1. stekend (prikkend):

stekend

stach(e)lig

een stekende baard

ein stacheliger Bart

2. stekend (vinnig kijkend):

stekend

stechend

stekend

blitzend

een stekende blik

ein stechender Blick

3. stekend (scherp, pijnlijk):

stekend

stechend

een stekende pijn

ein stechender [o. schneidender] Schmerz

4. stekend (grievend):

stekend

stachelig

stekend

verletzend

stekend

spitz

stekende woorden

verletzende Worte

winst·ge·vend [wɪnstxevənt] PRZYM.

winstgevend

Gewinn bringend

winstgevend

einträglich

aan·stel·len¹ <stelde aan, h. aangesteld> [anstɛlə(n)] CZ. cz. przech. (in dienst stellen, nemen)

aanstellen

einstellen

aanstellen

anstellen

iem tot burgemeester aanstellen

jdn zum Bürgermeister einsetzen

aan·ster·ken <sterkte aan, i. aangesterkt> [anstɛrkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

aansterken

sich erholen

aan·stoot·ge·vend [anstotxevənt] PRZYM.

aanstootgevend

anstößig

dans·tent <danstent|en> [dɑnstɛnt] RZ. r.ż.

danstent

Tanzlokal r.n.

danstent

Tanzdiele r.ż.

maan·steen [mansten] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn. (halfedelsteen)

maansteen

Mondstein r.m.

aan·ste·ker <aansteker|s> [anstekər] RZ. r.m.

aansteker

Feuerzeug r.n.

stel·lend [stɛlənt] PRZYM.

de stellende trap (van adjectieven)

der Positiv

de stellende trap (van adjectieven)

die Grundstufe

ver·steend [vərstent] PRZYM.

1. versteend (tot steen geworden):

versteend

versteinert

2. versteend (verstijfd):

versteend

starr

versteend

versteinert

van schrik versteend

vor Schreck erstarrt

3. versteend (ongevoelig):

versteend

steinern

een versteend hart

ein steinernes Herz