niderlandzko » niemiecki

bo·ven·ma·te [bovə(n)matə] PRZYSŁ.

bo·ven·aan [bovə(n)an] PRZYSŁ.

1. bovenaan (aan het boveneinde):

2. bovenaan (in het bovenste gedeelte):

bo·ven·kaak <boven|kaken> [bovə(n)kak] RZ. r.ż.

bo·ven·laag <boven|lagen> [bovə(n)lax] RZ. r.ż.

bo·ven·ma·tig [bovə(n)matəx] PRZYM.

bo·ven·arm <bovenarm|en> [bovə(n)ɑrm] RZ. r.m.

bo·ven·dek <bovendek|ken> [bovə(n)dɛk] RZ. r.n.

bo·ven·blad <bovenblad|en> [bovə(n)blɑt] RZ. r.n.

1. bovenblad (tafel):

Tischplatte r.ż.

2. bovenblad muz.:

Decke r.ż.

bo·ven·kant <bovenkant|en> [bovə(n)kɑnt] RZ. r.m.

bo·ven·loop <boven|lopen> [bovə(n)lop] RZ. r.m.

bo·ven·toon <boven|tonen> [bovə(n)ton] RZ. r.m.

1. boventoon (boven alle andere uit klinkende toon):

höchste(r) Ton r.m.

bo·ven·dien [bovəndin] PRZYSŁ.

bo·ven·hand [bovə(n)hɑnt] RZ. r.ż. geen l.mn.

bo·ven·ko·men <kwam boven, i. bovengekomen> [bovə(n)komə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. bovenkomen (aan de oppervlakte van het water komen):

2. bovenkomen (op een hogere verdieping komen):

3. bovenkomen (in iem opwellen):

bo·ven·men·se·lijk [bovə(n)mɛnsələk] PRZYM.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski