niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „uitkomen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

uit·ko·men <kwam uit, i. uitgekomen> [œytkomə(n)] CZ. cz. nieprzech.

2. uitkomen:

uitkomen (toegang geven tot: raam, deur, poort)
gehen auf +B.
uitkomen (toegang geven tot: rivier)
münden in +B.
uitkomen (toegang geven tot: gang, straat, weg)
führen zu +C.

3. uitkomen:

uitkomen (uitspruiten: zaad)

4. uitkomen (uit het ei komen):

uitkomen

5. uitkomen (bekend worden):

uitkomen

7. uitkomen (kloppen):

uitkomen

9. uitkomen (verschijnen):

uitkomen
uitkomen
met een nieuw model uitkomen

11. uitkomen (rondkomen):

uitkomen
met zijn salaris uitkomen

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski